Hoge Raad, 29-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:141, 20/02446
Hoge Raad, 29-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:141, 20/02446
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 januari 2021
- Datum publicatie
- 29 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:141
- Formele relaties
- Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBGEL:2020:3966
- Zaaknummer
- 20/02446
Inhoudsindicatie
Procesrecht; art. 8:25 Awb; prejudiciële beslissing; weigering van een persoon vanwege ernstige bezwaren om als gemachtigde op te treden; geen weigering mogelijk voor bepaalde duur; geen weigering mogelijk van rechtspersonen of van natuurlijke personen die onder leiding staan van de persoon tegen wie ernstige bezwaren zijn gerezen.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/02446
Datum 29 januari 2021
PREJUDICIËLE BESLISSING
op het verzoek van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) aan de Hoge Raad om in het geding tussen
[X] V.O.F. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de INSPECTEUR VAN DE BELASTINGDIENST (hierna: de Inspecteur)
de bij beslissing van 6 augustus 2020, nr. AWB 18/2764, op de voet van artikel 27ga AWR voorgelegde vragen bij wijze van prejudiciële beslissing te beantwoorden. De beslissing van de Rechtbank is aan deze beslissing gehecht.
1 De procedure in feitelijke instantie
Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur teruggaven van belasting van personenauto’s en motorrijwielen verleend ter zake van de uitvoer van 56 motorrijtuigen.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur de verleende teruggaven nageheven van belanghebbende en daarbij ten aanzien van belanghebbende boetebeschikkingen gegeven en een beschikking inzake belastingrente. De Inspecteur heeft bij uitspraak de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2 Het procesverloop bij de Hoge Raad
De Rechtbank heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen voorgelegd.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft belanghebbende schriftelijk gereageerd op de hiervoor in 2.2 bedoelde schriftelijke opmerkingen van de Staatssecretaris.
Nadat de Hoge Raad ook aan anderen dan partijen de gelegenheid had geboden om naar aanleiding van de vragen van de Rechtbank schriftelijke opmerkingen in te dienen, is daarop gereageerd door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.
3 Uitgangspunten
Belanghebbende heeft [B] B.V., vertegenwoordigd door [C] (hierna: [C]), gemachtigd om haar te vertegenwoordigen bij het voeren van beroepsprocedures tegen de Belastingdienst.
Na verwijzing naar de meervoudige kamer heeft de Rechtbank belanghebbende en de Inspecteur ervan op de hoogte gesteld dat het aangekondigde onderzoek ter zitting niet doorgaat omdat de Rechtbank het voornemen heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van artikel 8:25 Awb.
Die vragen wil de Rechtbank beantwoord zien omdat zij aanleiding ziet om [B] B.V., [C] en alle (rechts)personen die onder (feitelijke) leiding van [C] staan, op de voet van artikel 8:25 Awb te weigeren om in deze zaak en ook in alle andere bij de Rechtbank aanhangige en nog aanhangig te maken zaken de betrokken belanghebbenden (nog verder) te vertegenwoordigen dan wel bijstand te verlenen.