Hoge Raad, 12-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1595, 20/03229
Hoge Raad, 12-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1595, 20/03229
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 november 2021
- Datum publicatie
- 12 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:1595
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:631
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:1562
- Zaaknummer
- 20/03229
Inhoudsindicatie
Informatieverplichting administratieplichtigen, art. 53 AWR, werkkostenregeling, art. 31, lid 1, aanhef en letter f, Wet LB 1964 (tekst 2012 en 2013), ECLI:NL:HR:1993:ZC5251.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03229
Datum 12 november 2021
ARREST
in de zaak van
[X1] N.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 augustus 2020, nrs. BK-19/00463 en BK-19/004641, betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en 1 december 2013 tot en met 31 december 2013 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.
1 Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2019, nr. 18/00926, ECLI:NL:HR:2019:1050, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, nrs. 16/00425 en 16/00426, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.J.F. Stormmesand, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 21 juni 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft voor de toepassing van de werkkostenregeling de door haar in 2012 en 2013 aan haar groepsraadleden toegekende bonusaandelen aangemerkt als eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2012 en 2013; hierna: de Wet LB 1964). Na verwijzing is nog in geschil of is voldaan aan de in deze bepaling opgenomen gebruikelijkheidstoets.
Om aan de op hem met betrekking tot de gebruikelijkheidtoets rustende bewijslast te voldoen heeft de Inspecteur met toepassing van artikel 53 AWR een vragenbrief gezonden aan 88 ondernemingen die in dezelfde branche werkzaam zijn als belanghebbende en de aan haar gelieerde ondernemingen, met de vraag of er binnen het bedrijf of concern in de periode 2012 tot en met 2015 bonussen in geld of in natura (waaronder begrepen aandelen) aan werknemers zijn verstrekt. Op die brief hebben 81 ondernemingen inhoudelijk gereageerd; 33 daarvan hebben ingevuld aan werknemers geen, en 48 ondernemingen hebben ingevuld aan werknemers wel bonussen toe te hebben gekend. In het geval bonussen zijn toegekend variëren zij van € 500 tot € 1.250.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur met het produceren van dit overzicht heeft voldaan aan zijn bewijslast ten aanzien van de gebruikelijkheidstoets.