Home

Hoge Raad, 24-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1973, 21/01832

Hoge Raad, 24-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1973, 21/01832

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 december 2021
Datum publicatie
24 december 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1973
Formele relaties
Zaaknummer
21/01832

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 21/01832

Datum 24 december 2021

BESLISSING

in de zaak van

[verzoekster] te [plaats] (hierna: verzoekster)

betreffende het door verzoekster ingediende verzoek om herziening van de beslissing van de vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden van 20 november 2020 in de zaken 20/00518 en 20/00519;

gehoord de Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman (conclusie van 28 september 2021).

1 De feiten en het procesverloop

1.1

In deze zaak kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1-2.17. Daaruit blijkt, kort samengevat, het volgende.

(a) Verzoekster heeft cassatieberoep ingesteld in twee belastingzaken, die bij de Hoge Raad zijn ingeschreven onder zaaknummers 19/01921 en 19/01924 (hierna: de belastingzaken).

(b) De Hoge Raad heeft op 6 februari 2020 aan verzoekster meegedeeld dat de beslissingen in de belastingzaken op 14 februari 2020 zullen worden uitgesproken door de raadsheren R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout (hierna: de raadsheren in de belastingzaken).

(c) Bij brief van 13 februari 2020 heeft verzoekster de wraking verzocht van de raadsheren in de belastingzaken.

(d) Bij beslissing van 20 november 2020 heeft de vierde kamer van de Hoge Raad het verzoek om wraking van de raadsheren in de belastingzaken afgewezen.1

1.2

Verzoekster verzoekt in deze procedure herziening van de hiervoor in 1.1 onder (d) genoemde beslissing van 20 november 2020.

1.3

De president van de Hoge Raad heeft op de voet van art. 1.1.15 van het Procesreglement van de Hoge Raad de behandeling van en de beslissing op het hiervoor in 1.2 genoemde verzoek opgedragen aan de vicepresident M.V. Polak als voorzitter, en de raadsheren H.M. Wattendorff en C. Caminada. Deze vicepresident en raadsheren zijn geen van allen lid van de vierde kamer.

1.4

Op 22 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling is verzoekster, bijgestaan door haar moeder, [A], gehoord.

1.5

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om herziening.

1.6

Verzoekster heeft schriftelijk op de conclusie van de Advocaat-Generaal gereageerd.

2 Beoordeling van het verzoek om herziening

2.1

Art. 8:18 lid 5 Awb bepaalt dat tegen de beslissing op een verzoek om wraking geen rechtsmiddel openstaat. Deze bepaling is op grond van art. 29 AWR van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken, dus ook op de beslissing van de Hoge Raad op een verzoek om wraking van een of meer leden van de Hoge Raad in een belastingzaak. Ook art. 8:119 Awb, dat voorziet in het bijzondere rechtsmiddel van herziening, is op grond van art. 29 AWR van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.

2.2

Art. 8:119 lid 1 Awb bepaalt dat herziening slechts kan plaatsvinden op grond van feiten of omstandigheden die (a) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, (b) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en (c) waren zij bij de rechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.3

In dit geval kan in het midden blijven of en, zo ja, onder welke voorwaarden, het bijzondere rechtsmiddel van herziening van art. 8:119 Awb kan worden aangewend tegen een beslissing van de Hoge Raad op een verzoek om wraking van een of meer leden van de Hoge Raad in een belastingzaak, en welke betekenis in dit verband toekomt aan art. 8:18 lid 5 Awb. Hetgeen verzoekster ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek om herziening betreft onmiskenbaar geen feiten of omstandigheden als bedoeld in art. 8:119 lid 1 Awb, dat wil zeggen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de hiervoor in 1.1 onder (d) bedoelde uitspraak van de vierde kamer van de Hoge Raad, en die bij verzoekster vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing