Hoge Raad, 19-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:246, 19/05499
Hoge Raad, 19-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:246, 19/05499
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 februari 2021
- Datum publicatie
- 19 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:246
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1122
- Zaaknummer
- 19/05499
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/05499
Datum 19 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 november 2019, nrs. BK-19/00256 tot en met BK-19/00258, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 18/3668, SGR 18/3669 en SGR 18/3671) betreffende de over de jaren 2001 tot en met 2003 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 november 2020 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.1
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.