Hoge Raad, 09-03-2021, ECLI:NL:HR:2021:355, 19/05809
Hoge Raad, 09-03-2021, ECLI:NL:HR:2021:355, 19/05809
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 maart 2021
- Datum publicatie
- 9 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:355
- Formele relaties
- Conclusie:
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:11156
- Zaaknummer
- 19/05809
Inhoudsindicatie
Opzettelijk onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting (art. 69.2 AWR). 1. Heeft verdachte opzet gehad op onjuist doen van belastingaangifte? 2. Heeft door verdachte gepleegd feit ertoe gestrekt dat er te weinig belasting is geheven? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/05781.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05809
Datum 9 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019, nummer 21/001316-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2021.