Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:517, 20/00708
Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:517, 20/00708
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 april 2021
- Datum publicatie
- 9 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:517
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2020:127
- Zaaknummer
- 20/00708
Inhoudsindicatie
BPM; artt. 10 en 16a Wet BPM; art. 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM, art. 110 VWEU; uit andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto met essentiële gebreken die in het kentekenregister is geregistreerd met vermelding “wacht op keuring”; toepasselijk tarief voor bpm.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/00708
Datum 9 april 2021
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
VOF [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 januari 2020, nr. 18/00546, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 17/1617) betreffende een door belanghebbende over de maand juli 2016 voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door T.B. Vriesema, heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
2 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415.
3 Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:821, slaagt het middel. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, is voor toepassing van het door belanghebbende voorgestane tarief (eerste halfjaar 2012) niet relevant of de vanuit een andere lidstaat overgebrachte, gebruikte personenauto een productiedatum heeft die is gelegen vóór 1 juli 2012. Voor de beoordeling of belanghebbende recht heeft op toepassing van het tot 1 juli 2012 geldende tarief komt het erop aan of het verschil tussen enerzijds het voor de registratie van de personenauto te heffen bedrag aan bpm, berekend naar het met ingang van 1 juli 2012 geldende tarief, en anderzijds het restbedrag aan bpm dat wordt geacht te rusten op gelijksoortige in Nederland gebruikte motorrijtuigen, uitsluitend kan worden teruggevoerd op toepassing van artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992. Dat is het geval indien op het tijdstip van de registratie van de personenauto (20 juli 2016) in Nederland gebruikte motorrijtuigen in de handel waren die (i) gelijksoortig zijn aan de personenauto, (ii) een gelijke handelsinkoopwaarde hebben, (iii) in de maanden juli of augustus van 2012 voor het eerst op de weg in Nederland zijn toegelaten, en (iv) ter zake waarvan bpm is geheven naar het tot 1 juli 2012 geldende bedoelde tarief.