Home

Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:543, 20/03705

Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:543, 20/03705

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 april 2021
Datum publicatie
9 april 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:543
Zaaknummer
20/03705

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie n-o.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/03705

Datum 9 april 2021

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende),

vertegenwoordigd door C. Çiçek

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 september 2020, nr. 18/00663, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/113) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 6 januari 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan. De griffier van de Hoge Raad heeft op 9 februari 2021 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitaal dossier van belanghebbende is eveneens op 9 februari 2021 een notificatie verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 9 februari 2021. Belanghebbende heeft van de hiervoor bedoelde gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet–ontvankelijk worden verklaard.

2 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.