Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:548, 20/02550
Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:548, 20/02550
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 april 2021
- Datum publicatie
- 9 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:548
- Formele relaties
- Herziening: ECLI:NL:HR:2022:430
- Zaaknummer
- 20/02550
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/02550
Datum 9 april 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 juli 2020, nrs. 19/00664 tot en met 19/00666, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 18/1008 tot en met BRE 18/1010) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2012, 2013 en 2014 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.