Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:549, 20/03035
Hoge Raad, 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:549, 20/03035
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 april 2021
- Datum publicatie
- 9 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:549
- Zaaknummer
- 20/03035
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03035
Datum 9 april 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2020, nrs. 20/00453 tot en met 20/00456 en 20/00506, op het verzoek van belanghebbende tot het treffen van een voorlopige voorziening en het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 19/5774, 19/5776, 19/5777 en 19/5861).
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Belanghebbende heeft op 16 oktober 2020 verzocht om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 20 oktober 2020 verzocht om binnen een termijn van twee weken het bij die brief gevoegde formulier in te vullen en in te dienen. Het formulier is niet binnen die termijn ingediend waarna de griffier de heffing van griffierecht heeft voortgezet.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 4 december 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 9 februari 2021 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brieven van 16 oktober 2020 en 15 februari 2021 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
2 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.