Hoge Raad, 21-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:752, 19/02641
Hoge Raad, 21-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:752, 19/02641
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 mei 2021
- Datum publicatie
- 21 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:752
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:3535, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/02641
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/02641
Datum 21 mei 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2019, nr. 18/00456, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/4173) betreffende een ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2014 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de Wet op het BTW-compensatiefonds.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P. de Waal en R. Prinsen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.