Hoge Raad, 11-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:778, 20/00892
Hoge Raad, 11-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:778, 20/00892
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juni 2021
- Datum publicatie
- 11 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:778
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:262
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2020:786
- Zaaknummer
- 20/00892
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/00892
Datum 11 juni 2021
ARREST
in de zaak van
de ERFGENAMEN VAN [X], gewoond hebbende te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2020, nrs. 18/00910 tot en met 18/00922, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. 17/2410, 17/2412 tot en met 17/2421, 17/2423 en 17/2424), betreffende ten aanzien van belanghebbenden gegeven informatiebeschikkingen.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbenden, vertegenwoordigd door M. van Leeuwen en D.G. Barmentlo, hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbenden hebben schriftelijk hun zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 17 maart 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van belanghebbenden en gegrondverklaring van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris.1
2 Uitgangspunten in cassatie
Bij brief van 17 april 2014 is namens [X] (hierna: erflater) en zijn echtgenote met een beroep op de zogenoemde inkeerregeling aan de Inspecteur gemeld dat in hun aangiften voor de inkomstenbelasting geen melding was gemaakt van in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen, in deze brief omschreven als banktegoeden die sinds lange tijd werden aangehouden bij een bank in Zwitserland en bij een bank in Spanje, waarvan de saldi op dat moment naar schatting € 140.000 en € 10.000 bedroegen.
De Inspecteur heeft bij brief van 6 oktober 2014 verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken over inkomsten en/of vermogen in de jaren 2001 tot en met 2013. Bij zijn daartoe strekkende brief was een ‘Gespecificeerde verklaring vrijwillige verbetering’ gevoegd met vragen over eerder niet aangegeven ‘verschillende soorten inkomsten’, erfenissen, schenkingen en ‘verschillende bezittingen en schulden’.
Erflater is [in] 2015 overleden.
Bij brief van 19 november 2015 heeft de Inspecteur belanghebbenden bericht dat de gevraagde gegevens en inlichtingen nog niet waren verstrekt, en dat de bij zijn brief van 6 oktober 2014 gevoegde verklaring ingevuld en met de daarin verzochte bijlagen uiterlijk 26 november 2015 door hem moest zijn ontvangen.
Met dagtekening 30 november 2015 heeft de Inspecteur voor elk van de kalenderjaren 2001 tot en met 2013 een informatiebeschikking vastgesteld.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was in geschil of de informatiebeschikkingen terecht zijn vastgesteld.
Belanghebbenden hebben met beroep op de ‘Handreiking Wet-Dezentjé’ gesteld dat de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd, reeds omdat uit de omstandigheid dat niet de vereiste aangiften zijn gedaan voortvloeit dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard. Dat betoog heeft het Hof verworpen op de grond dat, voor zover uit de ‘Handreiking Wet-Dezentjé’ al zou kunnen worden afgeleid dat bij het niet doen van de vereiste aangifte geen informatiebeschikking mag worden vastgesteld, belanghebbenden ten tijde van het geven van de informatiebeschikkingen alleen hadden opgegeven welke bedragen de bij de Zwitserse en de Spaanse bank aangehouden rekeningen beliepen op 17 april 2014, zodat de Inspecteur op dat moment niet kon beoordelen of met betrekking tot voorafgaande jaren de vereiste aangiften waren gedaan.
Verwijzend naar de wetsgeschiedenis heeft het Hof voorts overwogen dat artikel 47 AWR niet zo ruim kan worden uitgelegd dat de Inspecteur vragen kan stellen over hem nog onbekende buitenlandse bankrekeningen, en geoordeeld dat de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd voor zover zij geen betrekking hebben op de aan de Inspecteur bekend gemaakte rekeningen bij de twee banken in Zwitserland en in Spanje.