Hoge Raad, 11-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:864, 20/02011
Hoge Raad, 11-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:864, 20/02011
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juni 2021
- Datum publicatie
- 11 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:864
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2020:1624, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/02011
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/02011
Datum 11 juni 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 mei 2020, nr. 18/00717, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van het Hof van 10 april 2019 betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof [op het verzet] beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.