Hoge Raad, 11-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:888, 20/02119
Hoge Raad, 11-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:888, 20/02119
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juni 2021
- Datum publicatie
- 11 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:888
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2020:1707
- Zaaknummer
- 20/02119
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting; art. 15, lid 1, onder g, WBR; vrijstelling verdeling tussen (ex)samenwoners; gezamenlijke verkrijging; verhouding juridische verkrijging t.o.v. economische verkrijging door samenwoners.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/02119
Datum 11 juni 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 juni 2020, nr. 20/00119, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 18/3196) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.J. Fernhout, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft vanaf ongeveer 1978 een affectieve relatie gehad met [B] (hierna: de partner). Op enig moment zijn zij gaan samenwonen. In 2004 hebben zij de onderlinge verhoudingen in een samenlevingsovereenkomst vastgelegd.
In 2012 heeft de partner het recht van erfpacht verkregen van een woning in [Z] (hierna: de woning). Nadat hun relatie was beëindigd hebben belanghebbende en de partner in 2017 een convenant afgesloten. Op grond van dit convenant is de woning toegedeeld aan belanghebbende. Ter uitvoering daarvan is de woning door de partner op 21 december 2017 aan belanghebbende geleverd tegen een koopprijs van € 205.000. Belanghebbende heeft in verband met die levering 2 procent van € 205.000 of € 4.100 aan overdrachtsbelasting op aangifte betaald.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is in verband met de levering van de woning. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat tussen haar en de partner een gemeenschap van goederen bestond waardoor belanghebbende van meet af aan voor 40 procent gerechtigd was tot het erfpachtrecht van de woning, en dat de toedeling van dat recht aan belanghebbende daarom is vrijgesteld op grond van artikel 15, lid 1, letter g, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR).
Het Hof heeft overwogen dat de wetgever met het begrip ‘gezamenlijke verkrijging’ in artikel 15, lid 1, letter g, WBR heeft willen aansluiten bij een eigendomsverkrijging op basis van het burgerlijk recht. Van een gezamenlijke verkrijging als daar bedoeld is alleen sprake als een onroerende zaak door de deelgenoten tezamen en tegelijkertijd van één of meer personen in onverdeelde eigendom wordt verkregen. De economische eigendomsverhouding is niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke verkrijging, aldus het Hof dat daarbij heeft verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 10 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9902. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de vrijstelling niet van toepassing is omdat uitsluitend de partner de woning krachtens koop heeft verkregen en dus geen sprake is van een gezamenlijke verkrijging waardoor een gemeenschap in civielrechtelijke zin is ontstaan.