Hoge Raad, 04-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1577, 22/01246
Hoge Raad, 04-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1577, 22/01246
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 november 2022
- Datum publicatie
- 4 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1577
- Formele relaties
- Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2022:378
- Zaaknummer
- 22/01246
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting en overdrachtsbelasting; prejudiciële vragen; art. 27ga AWR; samenloop vrijstelling art. 15, lid 1, letter a, WBR met art. 11, lid 3, aanhef en letter b (tekst 2018) Wet OB; in wezen nieuwbouw.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/01246
Datum 4 november 2022
PREJUDICIËLE BESLISSING
op het verzoek van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) aan de Hoge Raad om in het geding tussen
[X] S.À R.L. te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de INSPECTEUR VAN DE BELASTINGDIENST (hierna: de Inspecteur)
de bij beslissing van 31 januari 2022, nr. BRE 19/57571, op de voet van artikel 27ga AWR voorgelegde vragen bij wijze van prejudiciële beslissing te beantwoorden.
1 De procedure in feitelijke instantie
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 974.319 aan overdrachtsbelasting voldaan.
Belanghebbende heeft tegen die voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2 Het procesverloop bij de Hoge Raad
De Rechtbank heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen voorgelegd.
Zowel belanghebbende, vertegenwoordigd door W.J.C. de Bakker, als de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.
3 Inleiding
De prejudiciële vragen van de Rechtbank stellen aan de orde aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of de verbouwing van een gebouw heeft geleid tot in wezen een nieuw gebouw. De beantwoording van die vraag is in dit geval van belang omdat belanghebbende een beroep heeft gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting die is voorzien in artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV). Een van de voorwaarden voor toepassing van die vrijstelling is dat de verkrijging van de onroerende zaak plaatsvindt krachtens een met omzetbelasting belaste levering als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter a, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2018; hierna: de Wet OB). De levering in de zin van die bepaling betreft de levering van - kort gezegd en voor zover hier van belang - een nieuw gebouw.