Hoge Raad, 11-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:158, 20/03993
Hoge Raad, 11-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:158, 20/03993
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 maart 2022
- Datum publicatie
- 11 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:158
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:2909
- Zaaknummer
- 20/03993
Inhoudsindicatie
Afdeling 3.5 Wet IB 2001; uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid; periodieke uitkeringen ter vervanging van het inkomen; artikel 8:57, lid 1, Awb; achterwege laten mondelinge behandeling door het Hof.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03993
Datum 11 maart 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 december 2020, nrs. BK-20/00518 t/m BK-20/00520, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 19/2258, 19/7088 en 19/7090) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is sinds 2001 arbeidsongeschikt.
Belanghebbende heeft in verband met deze arbeidsongeschiktheid periodieke uitkeringen ontvangen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en van verzekeringsmaatschappijen (hierna: de uitkeringen).
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was in geschil of de uitkeringen als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking tot het belastbare inkomen uit werk en woning moeten worden gerekend.
Volgens het Hof moeten de uitkeringen tot het belastbare inkomen uit werk en woning worden gerekend, aangezien de uitkeringen naar de aard niet zijn aan te merken als een vergoeding voor door een beroepsziekte geleden schade, meer in het bijzonder letselschade.
Een mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft op initiatief van het Hof niet plaatsgehad. Daartoe heeft het Hof, met verwijzing naar de behandeling van een hoger beroep van belanghebbende betreffende een eerder belastingjaar, overwogen dat de feiten en standpunten over en weer duidelijk zijn, en het hoger beroep alleen betrekking heeft op een rechtsvraag die het Hof aan de hand van niet wezenlijk afwijkende feiten reeds heeft beantwoord.