Hoge Raad, 18-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1659, 21/04775
Hoge Raad, 18-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1659, 21/04775
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 november 2022
- Datum publicatie
- 18 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1659
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2021:9783
- Zaaknummer
- 21/04775
Inhoudsindicatie
BPM; art. 8:75 Awb; onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht; waarde per punt in beroep en hoger beroep volgens onderdeel B1, lid 2 naar tarief jaar arrest Hoge Raad.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/04775
Datum 18 november 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 oktober 2021, nr. 20/005991, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 18/2493) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft op 7 juni 2017 op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen voldaan. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen die voldoening gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep bij uitspraak van 26 maart 2020 gegrond verklaard en beslist dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. In de omstandigheid dat de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, heeft de Rechtbank aanleiding gezien de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep.
Het Hof heeft het hoger beroep op 21 oktober 2021 gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd maar uitsluitend voor zover deze de beslissing inzake de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar betrof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur om met inachtneming van artikel 7:2 Awb opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.Vanwege de gegrondverklaring van het hoger beroep heeft het Hof de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 Awb veroordeeld in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende heeft gemaakt voor de behandeling van het hoger beroep.
Het Hof heeft de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het hoger beroep op de voet van artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld overeenkomstig de bij het Besluit behorende bijlage. Het Hof is uitgegaan van de in punt 1 van onderdeel B1 van de bijlage opgenomen waarde per punt zoals die met ingang van 1 juli 2021 geldt voor procedures die besluiten betreffen die zijn genomen op grond van hoofdstuk III van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorijwielen 1992.
Middel II richt zich tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof met onder meer het betoog dat er geen rechtvaardiging bestaat voor het in onderdeel B1 van die bijlage gemaakte verschil in behandeling en dat het discriminatieverbod meebrengt dat de in punt 2 van dat onderdeel B1 vermelde waarde per punt wordt toegepast.
Het middel slaagt in zoverre op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep, bestaande uit kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad gaat daarbij uit van het door het Hof vastgestelde aantal punten per proceshandeling en wegingsfactor 1 vanwege het gewicht van de zaak berekend naar de waarde per punt zoals deze ten tijde van het wijzen van dit arrest geldt, dat wil zeggen naar een waarde per punt van € 759.2
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 21/04775 en 21/04776 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit.Bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand gaat de Hoge Raad uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit (tekst vanaf 1 januari 2022).