Hoge Raad, 02-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1801, 20/04011
Hoge Raad, 02-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1801, 20/04011
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 december 2022
- Datum publicatie
- 2 december 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1801
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:2933
- Zaaknummer
- 20/04011
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/04011
Datum 2 december 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 oktober 2020, nr. BK-20/00293, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/277) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.