Hoge Raad, 11-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:132, 22/00202
Hoge Raad, 11-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:132, 22/00202
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 februari 2022
- Datum publicatie
- 16 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:213
- Zaaknummer
- 22/00202
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer 22/00202
Datum 11 februari 2022
BESLISSING
in de zaak van
[verzoeker] te [plaats] (hierna: verzoeker)
betreffende het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.
1 De procedure
Verzoeker heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 21/01825. Bij bericht van 13 januari 2022 is aan verzoeker meegedeeld dat op 21 januari 2022 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarin meegedeeld dat de beslissing zal worden genomen door de raadsheren R.J. Koopman, M.T. Boerlage en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren.
Bij op 21 januari 2022 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brief, heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. Het wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 22/00202. De drie raadsheren tegen wie het wrakingsverzoek is gericht hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten.
2 Beoordeling van het wrakingsverzoek
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
Verzoeker heeft in zijn brief van 21 januari 2022 het volgende aangevoerd:
“Hoogedelachtbaar College,
In uw berichtgeving van 14 januari j.l. doet u melding van het 3-tal raadsheren R. Koopman, A.F.M.Q. Beukers van Dooren en M.T. Boerlage.Aangezien dit trio mijn eerdere identieke cassatie verzoek onder nr. 21/01513 middels het gemakzuchtigheid artikel 81 lid 1 RO naar de prullenbak heeft verwezen en geen aandacht hebben willen besteden aan de valsheid in geschrifte van de verweerder [A] der Gemeente Amersfoort, kan ik niet anders dan onpartijdigheid en onafhankelijkheid in twijfel trekken.
De niet ontvankelijkheid van verweerder was dus zowel bij de HR als het Hof en eerder RMN al van toepassing.
Om deze reden wraak ik dit 3-tal raadsheren, temeer daar verschoning voor hen een zeer goed alternatief was, dit mede gezien de zgn. kerntaak van de HR (art. 81 lid 1 RO ofwel zorgen voor rechtseenheid en rechtsontwikkeling), mvg, [verzoeker].”
Ingevolge artikel 8:16 lid 2 Awb moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek voldoet niet aan de motiveringseis als iedere motivering ontbreekt. Daarvan is slechts sprake als ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat in het verzoek geen enkel feit en geen enkele omstandigheid is vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende rechter schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.1Een dergelijk verzoek kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Bij een verzoek tot wraking moeten op grond van artikel 8:16 lid 3 Awb alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
Artikel 2.3.2, aanhef en onder a, Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden bepaalt dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek niet is gemotiveerd. Artikel 8:18 lid 1 Awb staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Die uitleg sluit ook aan bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, inhoudende dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat “does not immediately appear to be manifestly devoid of merit”.2
Het bericht van 21 januari 2022 bevat geen feiten of omstandigheden die kunnen meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid bij de behandeling van het beroep in cassatie schade zou kunnen lijden. De enkele verwijzing naar de omstandigheid dat de genoemde raadsheren op een eerder cassatieverzoek in voor verzoeker ongunstige zin hebben beslist met toepassing van artikel 81 lid 1 RO, is immers niet zo een feit of omstandigheid.3Het onderhavige verzoek voldoet daarmee niet aan de eis dat het verzoek tot wraking is gemotiveerd en kan dus niet worden aangemerkt als wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek buiten behandeling laten.
3 Beslissing
De Hoge Raad stelt het verzoek tot wraking buiten behandeling.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A. Woller-van Welie, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.