Hoge Raad, 08-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:538, 21/01520
Hoge Raad, 08-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:538, 21/01520
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 april 2022
- Datum publicatie
- 8 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:538
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2021:1129
- Zaaknummer
- 21/01520
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/01520
Datum 8 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 maart 2021, nrs. 19/01340 tot en met 19/013421, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 18/2745 tot en met HAA 18/2747) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.