Hoge Raad, 29-09-2023, ECLI:NL:HR:2023:1337, 21/01543
Hoge Raad, 29-09-2023, ECLI:NL:HR:2023:1337, 21/01543
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 september 2023
- Datum publicatie
- 29 september 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1337
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2021:608
- Zaaknummer
- 21/01543
Inhoudsindicatie
Motorrijtuigenbelasting; art. 3, lid 1, aanhef en letter a, en art. 24b, lid 1, Wet MRB; art. 3, lid 1, Uitvoeringsregeling MRB; art. 6 EVRM; in bestelauto verplaatste bijrijdersstoel; tarief bestelauto dan wel personenauto; eisen aan laadruimte; boetebeschikking vervalt vanwege pleitbaar standpunt. Compensatie voor overschrijding redelijke termijn bij vervallen boete.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/01543
Datum 29 september 2023
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 februari 2021, nr. 20/003881, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/7577) betreffende een aan belanghebbende over de periode 6 juli 2017 tot en met 5 juli 2018 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door H.J.G. Wittenberg, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende was van 8 april 2014 tot en met 8 november 2018 houder als bedoeld in artikel 7, lid 1, letter a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet Mrb) van een motorrijtuig van het merk Mercedes, type 902.6.211 (hierna: het motorrijtuig). Hij gebruikte het motorrijtuig in de hoedanigheid van ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) en heeft vanaf het moment dat het motorrijtuig op zijn naam was gesteld, motorrijtuigenbelasting voldaan naar het in artikel 24b, lid 1, van de Wet Mrb bedoelde tarief voor een bestelauto in de zin van artikel 2, letter c, van de Wet Mrb.
Als ondernemer houdt belanghebbende zich bezig met het stofferen van woningen en kantoren. Om het motorrijtuig geschikt te maken voor het vervoer van rollen tapijt van vier meter heeft hij de in het motorrijtuig aanwezige dubbele passagiersstoel, die aanvankelijk was geplaatst naast de bestuurdersstoel, in de laadruimte dwars achter de bestuurdersstoel van het motorrijtuig geplaatst met de rugzijde tegen de linkerzijwand van het motorrijtuig.
Tijdens een controle op 19 april 2018 heeft een ambtenaar van de Belastingdienst geconstateerd dat de dubbele passagiersstoel was verplaatst op de hiervoor in 2.2 bedoelde manier. Vanwege deze verplaatsing heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het motorrijtuig niet langer voldoet aan de voorwaarden die in artikel 3, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet Mrb zijn vermeld om een motorrijtuig niet aan te merken als personenauto maar als bestelauto. Daarom heeft hij – op de voet van artikel 33 van de Wet Mrb – de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, berekend naar het tarief voor een personenauto, en daarbij – gelet op artikel 37 van de Wet Mrb en met overeenkomstige toepassing van artikel 67c AWR – een boete opgelegd van 100 procent van het nageheven bedrag.
3 De oordelen van het Hof
Het Hof heeft geoordeeld dat indien de wettelijke vereisten voor inrichting van een bestelauto worden toegepast op het motorrijtuig, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het motorrijtuig heeft te gelden als een personenauto.
Volgens artikel 3, lid 1, aanhef, van de Wet Mrb moet de laadruimte van een motorrijtuig, wil sprake zijn van een bestelauto, in haar geheel zijn voorzien van een vlakke laadvloer. Met verwijzing naar artikel 3, lid 1, tweede volzin, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Uitvoeringsregeling Mrb) heeft het Hof tot uitgangspunt genomen dat in een geval als het onderhavige, waarin een vaste wand ontbreekt, de laadruimte direct aanvangt achter de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder die in de achterste stand zijn geplaatst. Als gevolg van de verplaatsing van de dubbele passagiersstoel naar de laadruimte van het motorrijtuig wordt, aldus het Hof, niet meer voldaan aan de in artikel 3, lid 1, aanhef, van de Wet Mrb genoemde voorwaarde dat de laadruimte in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer. Dat de totale laadruimte niet kleiner is geworden, dat achter de dubbele passagiersstoel een vlakke laadvloer resteerde van ten minste 200 cm en dat het aantal te vervoeren personen niet is toegenomen, doet naar het oordeel van het Hof aan het vorenstaande niet af.
Het Hof heeft de boete verminderd tot een bedrag van € 452.