Home

Hoge Raad, 13-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1438, 21/05245

Hoge Raad, 13-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1438, 21/05245

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 oktober 2023
Datum publicatie
13 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1438
Formele relaties
Zaaknummer
21/05245

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Artt. 27e, lid 1, 52 en 67d, lid 1, AWR; art. 6 EVRM. Omkering en verzwaring bewijslast na vernietiging informatiebeschikking; bewijsmaatstaf (voorwaardelijk) opzet voor opleggen van vergrijpboete.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/05245

Datum 13 oktober 2023

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 november 2021, nrs. BK-21/00160 tot en met BK-21/001651, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 18/7861 tot en met SGR 18/7864, SGR 19/6018 en SGR 19/6019) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2016 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente onderscheidenlijk belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.J.H.M. Berndsen, advocaat te Breda, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door F.J.H.M. Berndsen.

Nadien heeft F.J.H.M. Berndsen – met toestemming van de Hoge Raad – het cassatieberoep aangevuld met een middel dat de uitspraak van het Hof bestrijdt op de grond dat zich bij de beëdiging van een van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gedaan, een onvolkomenheid heeft voorgedaan.

2 Beoordeling van de middelen

2.1

Middel IX, dat betrekking heeft op de boeten, slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 21/05244, ECLI:NL:HR:2023:1336.

2.2

De overige klachten falen op de gronden die zijn vermeld in datzelfde arrest.

2.3.1

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nadere beoordeling van de vraag of belanghebbende de voor oplegging van de boeten op grond van artikel 67d, lid 1, AWR vereiste opzet heeft gehad.

2.3.2

Met het oog op het geding na verwijzing verdient opmerking dat de waarborgen die belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het EVRM meebrengen dat de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit, zoals in dit geval opzet, alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden overtuigend zijn aangetoond.2

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 21/05244 en 21/05245 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4 Beslissing