Hoge Raad, 10-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1540, 21/05247
Hoge Raad, 10-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1540, 21/05247
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 november 2023
- Datum publicatie
- 10 november 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1540
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2021:3784
- Zaaknummer
- 21/05247
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/05247
Datum 10 november 2023
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 november 2021, nrs. BKDH-21/00711 tot en met BKDH-21/007141, op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 16/4488 en HAA 18/2653) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente onderscheidenlijk belastingrente, een ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2011 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, Wet IB 2001 en ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012 gegeven beschikkingen als bedoeld in artikel 6.2a, lid 1, Wet IB 2001.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.H.W.N. Lammers, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft belanghebbende – met toestemming van de Hoge Raad – de uitspraak van het Hof bij brief van 30 augustus 2022 bovendien bestreden op de grond dat zich bij de beëdiging van een of meer van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gedaan, een onvolkomenheid heeft voorgedaan.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de in het beroepschrift in cassatie aangevoerde klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
De Hoge Raad heeft ook de bij brief van 30 augustus 2022 aangevoerde klacht beoordeeld. Deze klacht faalt op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen 5.2.1 tot en met 5.3 en 5.4.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2022,
.3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.