Hoge Raad, 24-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1625, 22/04806
Hoge Raad, 24-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1625, 22/04806
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 november 2023
- Datum publicatie
- 24 november 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1625
- Zaaknummer
- 22/04806
Inhoudsindicatie
Art. 6:6 Awb; beroepschrift zonder gronden; binnen termijn voor verzuimherstel bereikt brief met termijnstelling belanghebbende, ook al is de brief onjuist geadresseerd. Verzuimherstel blijft uit.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/04806
Datum 24 november 2023
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING OOST-BRABANT
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 28 oktober 2022, nr. SHE 21/2216 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 juni 2022. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (hierna: het dagelijks bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Tegen een door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant gedane uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de Rechtbank Oost-Brabant. In de daartoe strekkende brief van de voor belanghebbende optredende gemachtigde is een kantooradres in Amsterdam vermeld.
Bij brief van 15 september 2021 heeft de Rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van vier weken verzuimen te herstellen, te weten opgave van de gronden van het beroep en toezending van een kopie van het bestreden besluit en van een schriftelijke volmacht. Deze brief is verzonden naar een in het adressysteem van de Rechtbank opgenomen adres in Groningen. Dit adres is het vorige kantooradres van de gemachtigde.
Bij aangetekende brief van 18 oktober 2021 heeft de Rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen een week schriftelijk de redenen op te geven waarom de in de brief van 15 september 2021 genoemde verzuimen niet tijdig zijn hersteld.
Bij brief van 19 oktober 2021 heeft de gemachtigde de Rechtbank een week uitstel voor het herstel van de verzuimen verzocht. Daarbij heeft de gemachtigde meegedeeld dat hij de brief van de Rechtbank van 15 september 2021 ten gevolge van onjuiste adressering pas op 21 september 2021 heeft ontvangen.
De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 Awb uitspraak gedaan zonder een zitting te houden. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende vóór 13 oktober 2021, het einde van de in de brief van 15 september 2021 gestelde termijn, op de hoogte is geraakt van de noodzaak de verzuimen te herstellen, dat het na afloop van die termijn gedane verzoek om uitstel te laat is gedaan, en dat belanghebbende ruim voldoende tijd heeft gehad om uitstel te vragen. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard.
In het tegen deze uitspraak gedane verzet heeft belanghebbende aangevoerd dat de onjuiste adressering van de brief van 15 september 2021 tot gevolg moet hebben dat de in die brief genoemde termijn van vier weken is gaan lopen na de ontvangst van deze brief, zodat het verzoek om uitstel voor het herstellen van de verzuimen nog binnen deze termijn is gedaan.
Blijkens de uitspraak op verzet heeft de Rechtbank onderzocht wanneer de gemachtigde een adreswijziging aan de Rechtbank heeft opgegeven. Diens postadres is in het systeem van de Rechtbank aangepast op 23 maart 2022. Er is niet gebleken dat de gemachtigde vóór het sturen van de hiervoor in 2.1.2 genoemde brief om wijziging van zijn adres heeft verzocht. Daarom kon bij het verzenden van die brief het adres in Groningen worden aangehouden, aldus de Rechtbank. De Rechtbank heeft het standpunt dat de voor het herstellen van de verzuimen gestelde termijn pas is gaan lopen na ontvangst van de naar het adres in Groningen gezonden brief van 15 september 2021, niet gevolgd. Het verzet is ongegrond verklaard.
3 Beoordeling van het middel
Het middel is gericht tegen de hiervoor in 2.3.2 genoemde beslissing en de gronden waarop die beslissing steunt.
Bij de beoordeling van het middel stelt de Hoge Raad voorop dat een rechterlijk college bij het verzenden van mededelingen aan een procespartij ervan dient uit te gaan dat die procespartij bereikbaar is op het adres dat zij heeft opgegeven met het oog op de behandeling van de zaak in de desbetreffende instantie, hetzij bij het instellen van het rechtsmiddel, hetzij nadien in geval van adreswijziging. Er bestaat geen wettelijke grondslag voor de opvatting van de Rechtbank die in de bestreden uitspraak naar voren komt, die inhoudt dat de Rechtbank gebruik mocht maken van het in haar eigen systeem opgenomen adres, met voorbijgaan aan het adres dat is vermeld in de brief waarbij het beroep is ingesteld.
Indien een brief waarin een termijn wordt gesteld voor het herstellen van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb onjuist is geadresseerd en deze onjuiste adressering niet is te wijten aan degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld, kan niet worden aanvaard dat de voor herstel van het verzuim beschikbare termijn daardoor wordt verkort. Een zodanige verkorting is niet te verenigen met de ernst van het gevolg dat volgens artikel 6:6 Awb aan het niet-herstellen van dat verzuim kan worden verbonden, te weten nietontvankelijkverklaring van het bezwaar of (hoger) beroep. In een zodanig geval moet worden aangenomen dat de voor het herstel van het verzuim bepaalde termijn pas aanvangt op de dag van verzending van de brief naar het juiste adres dan wel – indien dat eerder is – op de dag waarop (de gemachtigde van) de belanghebbende de brief inzake het herstellen van het verzuim of een afschrift daarvan onder ogen heeft gekregen.1 Aangezien de duur van de door de rechter vastgestelde termijn bepalend is, is niet van belang of de belanghebbende, na kennis genomen te hebben van de onjuist geadresseerde brief, nog voldoende tijd heeft gehad om een verzoek in te dienen tot verlenging van de daarin gestelde termijn.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 en 3.3 is overwogen, slaagt het middel. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.