Hoge Raad, 24-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1626, 21/03894
Hoge Raad, 24-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1626, 21/03894
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 november 2023
- Datum publicatie
- 24 november 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1626
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2021:2376
- Zaaknummer
- 21/03894
Inhoudsindicatie
Antidumpingrechten en compenserende rechten; art. 5, lid 2, art. 231 en art. 243, lid 1, van het CDW; aangifte voor het in het vrije verkeer brengen van goederen; methode van directe vertegenwoordiging; gebruikmaking van betalingsfaciliteit maandkrediet van directe vertegenwoordiger; betaling van douaneschuld door een ander dan de schuldenaar; direct vertegenwoordiger heeft geen recht op beroep ter zake van een op naam van de vertegenwoordigde uitgereikte uitnodiging tot betaling.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/03894
Datum 24 november 2023
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 augustus 2021, nrs. 19/00954 tot en met 19/009571, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 16/5069 en HAA 16/5071 tot en met HAA 16/5073) betreffende op naam van [A] GmbH uitgereikte uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten en compenserende rechten.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Biermasz, advocaat te Rotterdam, en A. Wolkers, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door J.A. Biermasz.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is logistiek dienstverlener op het gebied van in- en uitvoer van goederen en vervult in opdracht van derden douaneformaliteiten met het oog op het in het vrije verkeer brengen van goederen.Op 27 augustus 2014 en op 1 oktober 2014 heeft zij in opdracht van een in Duitsland gevestigde vennootschap (hierna: de Duitse vennootschap) volgens de methode van directe vertegenwoordiging in de zin van artikel 5, lid 2, aanhef en eerste streepje, van het Communautair Douanewetboek (hierna: het CDW) – dat wil zeggen in naam en voor rekening van de Duitse vennootschap – aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van partijen zonnepanelen (hierna: de aangiften). In elk van de aangiften heeft zij als oorsprong (niet-preferentieel) van de zonnepanelen Taiwan opgegeven.
Het is belanghebbende toegestaan om bij het doen van een aangifte voor de douaneregeling ‘brengen in het vrije verkeer’ gebruik te maken van een zogenoemde uitstelregeling maandkrediet. Deze betalingsfaciliteit houdt in dat uitstel van betaling wordt verleend voor het totaal van de bedragen aan rechten, heffingen en belastingen die door de douaneautoriteiten naar aanleiding van door belanghebbende gedane aangiften binnen een periode van een kalendermaand worden geboekt en meegedeeld. Aan dat uitstel van betaling is de voorwaarde verbonden dat voor de betaling van die bedragen zekerheid is gesteld bij de ontvanger van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft aan deze verplichting tot zekerheidstelling voldaan door borgstelling, waarbij Rabobank Nederland als borg optreedt.
Belanghebbende heeft in elk van de aangiften kenbaar gemaakt dat zij als direct vertegenwoordiger voornemens is de uit die aangiften voor de Duitse vennootschap voortvloeiende douaneschulden te betalen met gebruikmaking van de hiervoor in 2.1.2 bedoelde betalingsfaciliteit. Punt 3 van de akte van borgtocht tussen Rabobank Nederland en de ontvanger van de Belastingdienst/Douane bevat onder meer de volgende tekst:
‘‘Ondergetekende [de Rabobank] stelt zich borg en verbindt zich hoofdelijk bij het kantoor van zekerheidstelling van de ontvanger van de Belastingdienst/Douane te Rotterdam [...] voor al hetgeen [...],
C. aan het Koninkrijk der Nederlanden door derden verschuldigd is of kan worden [...] voor zover [belanghebbende] blijkens een daartoe strekkende machtiging, als directe vertegenwoordiger optreedt namens deze derden (...) en voor zover [belanghebbende] daarbij een verbintenis tot betaling en/of (...) een verbintenis tot het stellen van zekerheid op zich heeft genomen."
Op 27 augustus 2014 respectievelijk 1 oktober 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat de aangiften zijn geselecteerd voor nader onderzoek. Op diezelfde dagen heeft de douane de desbetreffende partijen zonnepanelen vrijgegeven voor het vrije verkeer. Daarbij zijn geen douaneschulden geboekt noch zekerheden ten laste van het maandkrediet van belanghebbende opgeëist.
Bij brieven met dagtekening 26 oktober 2015, gericht aan de Duitse vennootschap, heeft de Inspecteur de resultaten van de verificatie van de aangiften bekend gemaakt. Anders dan in de aangiften was opgegeven, hebben de zonnepanelen volgens de Inspecteur als land van oorsprong de Volksrepubliek China, zodat met het oog op de hiervoor in 2.1.4 bedoelde vrijgaven ten onrechte bij de berekening van de op grond van de artikelen 71, 201 en 217, van het CDW ontstane douaneschuld geen antidumpingrechten en compenserende rechten zijn geboekt. De Inspecteur deelt in de brieven mee dat hij het voornemen heeft om de hiervoor bedoelde verschuldigde antidumpingrechten en compenserende rechten na te vorderen. De brieven zijn naar het adres van belanghebbende gestuurd met in elke brief het verzoek om deze in handen te stellen van de Duitse vennootschap.
Met dagtekening 17 november 2015 heeft de Inspecteur ter zake van de aangiften aan belanghebbende brieven gestuurd die volgens de aanhef van die brief “Mededeling financiële aansprakelijkheid” (hierna: de mededelingen) betreft. In elk van de mededelingen is onder meer het volgende vermeld:
"De aangifte werd door [belanghebbende] gedaan in directe vertegenwoordiging voor [de Duitse vennootschap] waarbij werd gekozen voor betaling van de verschuldigde rechten via het maandkrediet van [belanghebbende].
Vanwege het feit dat het systeem DSI "gesloten" werd en er nog een Olaf-onderzoek liep naar de oorsprong van deze goederen, is bovengenoemde aangifte ten invoer d.d. [..] "handmatig afgedaan". Ik heb vastgesteld dat er op het moment van het "handmatig afdoen" geen zekerheid of schuld geboekt is om de betaling te garanderen van de uit de aangifte voortvloeiende rechten bij invoer en andere belastingen, voor zover die verschuldigd zijn tot en met het moment van beëindiging van verificatie.Nu de uitslag van het onderzoek bekend is en de aangifte definitief gecorrigeerd wordt, blijft de financiële aansprakelijkheid van [belanghebbende] voor de op [26]-11-2015 opgelegde uitnodiging tot betaling met nummer (...) ten name van [de vertegenwoordigde] volledig in tact.
Voor wat betreft de opgelegde UTB aan de schuldenaar, dient u voor meer informatie contact op te nemen met de vertegenwoordigde [de vertegenwoordigde].
Deze mededeling is geen beschikking ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht, derhalve is er geen bezwaar mogelijkheid."
Ter zake van de aangiften zijn met dagtekening 26 november 2015 op naam van de Duitse vennootschap uitnodigingen tot betalingen voor antidumpingrechten en compenserende rechten (hierna: de uitnodigingen tot betaling) uitgereikt.
Belanghebbende heeft op eigen naam bezwaar gemaakt tegen zowel de mededelingen als de uitnodigingen tot betaling.
De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de mededelingen niet-ontvankelijk verklaard omdat de mededelingen – anders dan belanghebbende stelde – geen beschikkingen zijn in de zin van artikel 243, lid 1, van het CDW in samenhang gelezen met artikel 4, onder 5, van het CDW. De Inspecteur heeft ook de door belanghebbende gemaakte bezwaren tegen de uitnodigingen tot betaling niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende niet rechtstreeks en individueel door deze beschikkingen wordt geraakt.
3 De oordelen van het Hof
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht de door belanghebbende gemaakte bezwaren tegen zowel de mededelingen als de uitnodigingen tot betaling niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet als aangever in de zin van artikel 4, onder 18, van het CDW kan worden aangemerkt, aangezien belanghebbende de aangiften heeft gedaan als direct vertegenwoordiger van de Duitse vennootschap. Uit artikel 201, lid 3, eerste volzin, van het CDW volgt dat voor een douaneschuld die voortvloeit uit een aangifte voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer, de aangever de schuldenaar is en dat de aangever is gehouden tot betaling van die douaneschuld. Uit geen enkele bepaling in het douanerecht vloeit een betalingsplicht voort voor een direct vertegenwoordiger voor aangiften die hij doet in naam en voor rekening van een ander, aldus het Hof.
Het Hof heeft – onder verwijzing naar artikel 231 van het CDW – overwogen dat een ieder, dus ook belanghebbende, ervoor kan kiezen de douaneschuld van een ander te betalen. Dit kan (maar hoeft niet) de douaneschuld (te) zijn van een persoon voor wie zij als direct vertegenwoordiger is opgetreden. Vast staat dat belanghebbende in deze gevallen niet de douaneschulden van de Duitse vennootschap heeft betaald. Wel heeft zij in de aangiften die zij heeft gedaan in naam en voor rekening van de Duitse vennootschap aan de douane kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de uit die aangiften voortvloeiende douaneschulden van de Duitse vennootschap te betalen en heeft zij – met toepassing van artikel 189, lid 3, van het CDW – voor die douaneschulden van de Duitse vennootschap zekerheid gesteld door middel van een borgstelling. Het is langs deze weg, aldus het Hof, dat belanghebbende door de ontvanger kan worden aangesproken, althans de door haar gestelde zekerheid kan worden uitgewonnen, voor de betaling van de douaneschulden van de Duitse vennootschap.Onder deze omstandigheden kan belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet met vrucht betogen dat zij rechtstreeks in de zin van artikel 243, lid 1, van het CDW wordt geraakt door de uitnodigingen tot betaling die op naam van de Duitse vennootschap zijn gesteld. Zij ondervindt immers slechts indirect – via de door haar gestelde zekerheid – de financiële gevolgen van deze uitnodigingen tot betaling, aldus nog steeds het Hof.