Hoge Raad, 15-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1753, 22/04094
Hoge Raad, 15-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1753, 22/04094
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 december 2023
- Datum publicatie
- 15 december 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1753
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:8235
- Zaaknummer
- 22/04094
Inhoudsindicatie
Art. 73 en 111 Waterschapswet. Verordening inzake zuiveringsheffing. Kenbaarheidseis ten aanzien van NEN-normen waarnaar de Verordening verwijst.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/04094
Datum 15 december 2023
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GEMEENTEN EN HOOGHEEMRAADSCHAP UTRECHT
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 september 2022, nr. ARN 21/009431, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. UTR 20/712) betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de zuiveringsheffing bedrijven.
1 Geding in cassatie
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.F. van der Muurt en R.J. van der Zwan, heeft een verweerschrift ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: BghU) heeft belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag zuiveringsheffing bedrijven opgelegd (hierna: de aanslag).
Op de aanslag is toepasselijk de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017 (hierna: de Verordening).
De Verordening is vastgesteld bij het Besluit wijziging belastingverordeningen 2017 van het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van 21 december 2016 (hierna: het Besluit).
In de Verordening is bepaald dat voor de zuiveringsheffing de grondslag is de hoeveelheid en de hoedanigheid van de in een kalenderjaar afgevoerde stoffen, en de heffingsmaatstaf is de vervuilingswaarde van die stoffen, uitgedrukt in vervuilingseenheden. Voorts is in de Verordening bepaald dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, en dat die meting, bemonstering en analyse geschieden met inachtneming van de in een Bijlage bij de Verordening (hierna: de Bijlage) opgenomen voorschriften.
Artikel 4 van het Besluit bevat een integrale weergave van de Verordening. De Bijlage is in het Besluit eveneens weergegeven. In die Bijlage wordt verwezen naar normbladen, uitgegeven door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (hierna: de NEN-normen). Artikel 5, lid 4, van het Besluit regelt dat de normbladen behorende bij de Verordening, worden bekendgemaakt door terinzagelegging op het waterschapskantoor en op het kantoor van de BghU. De normbladen zijn dienovereenkomstig ter inzage gelegd.
Voor het belastingjaar 2018 is de Verordening gewijzigd in die zin dat artikel 20 is komen te luiden dat het tarief bedraagt € 65,80 per vervuilingseenheid. De Verordening is verder niet gewijzigd. Het wijzigingsbesluit is bekendgemaakt op 21 december 2017.
3 Procedure bij het Hof
Bij het Hof was niet in geschil dat het aantal vervuilingseenheden zoals opgenomen in de aanslag op de juiste wijze is berekend. In geschil was uitsluitend of ten aanzien van de NEN-normen aan de kenbaarheidseisen is voldaan.
Het Hof heeft vastgesteld dat de NEN-normen essentieel zijn voor het vaststellen van de heffingsmaatstaf, zodat ten aanzien van die normen moet zijn voldaan aan de kenbaarheidseisen van de artikelen 73 en 111 Waterschapswet. Aan die kenbaarheidseisen kan worden voldaan door terinzagelegging op de wijze die in artikel 73, lid 3, Waterschapswet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen te verstrekken.
De heffingsambtenaar stelde zich bij het Hof op het standpunt dat het Besluit kan worden aangemerkt als het overeenkomstig artikel 73 Waterschapswet bekend te maken besluit dat algemeen verbindende voorschriften inhoudt.
Het Hof heeft dat standpunt van de hand gewezen. Het heeft geoordeeld dat de Verordening moet worden aangemerkt als het in artikel 73 Waterschapswet bedoelde besluit dat algemeen verbindende voorschriften inhoudt. Die uitleg sluit het beste aan bij het in artikel 111 Waterschapswet opgenomen voorschrift dat in de belastingverordening de heffingsmaatstaf dient te zijn opgenomen. De zienswijze van de heffingsambtenaar vindt geen steun in het recht en zou ook te zeer afbreuk doen aan de strekking van de in de artikelen 73 en 111 Waterschapswet neergelegde kenbaarheidseisen. Een belastingplichtige kan de heffingsmaatstaf van de Verordening – die los van het Besluit raadpleegbaar is – slechts achterhalen indien hij het Besluit weet te vinden, terwijl de Verordening niet verwijst naar het Besluit of anderszins de vindplaats van de heffingsmaatstaf vermeldt. Bovendien ziet het Besluit op het belastingjaar 2017, terwijl het in deze zaak gaat om het belastingjaar 2018, aldus het Hof.