Hoge Raad, 22-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1792, 22/00652
Hoge Raad, 22-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1792, 22/00652
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 december 2023
- Datum publicatie
- 22 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1792
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2021:2568
- Zaaknummer
- 22/00652
Inhoudsindicatie
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen; art. 10, leden 2 en 8, Wet bpm 1992; art. 8:75 Awb; afschrijving; berekening van de verschuldigde belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip van eerste ingebruikneming; onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht; differentiatie per 1 juli 2021 van de waarde per punt voor beroep en hoger beroep in strijd met het discriminatieverbod.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00652
Datum 22 december 2023
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 december 2021, nr. BK-21/002401, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/1753) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belastingen van personenauto’s van motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking belastingrente.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van
het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatsecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel faalt op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverwegingen 3.2.1 tot en met 3.3.2. van het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/00137, ECLI:NL:HR:2023:1703.
3 Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
Belanghebbende heeft op 2 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Inspecteur heeft dat bezwaar bij uitspraak van 20 februari 2020 afgewezen. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 25 maart 2021 het tegen die uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende bij uitspraak van 22 december 2021 gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur vernietigd, en de naheffingsaanslag verminderd. Het Hof heeft de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 Awb veroordeeld in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende heeft gemaakt voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep.
Het Hof heeft de vergoeding voor de bezwaarfase op de voet van artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld op € 265. Het Hof is daarbij uitgegaan van één proceshandeling met een gemiddeld gewicht (factor 1) en van de in punt 1 van onderdeel B2 van de bijlage bij het Besluit opgenomen waarde per punt.
Het Hof heeft de vergoeding voor het beroep en het hoger beroep op de voet van artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit vastgesteld overeenkomstig de bij het Besluit behorende bijlage. Het Hof is uitgegaan van de in punt 1 van onderdeel B1 van de bijlage opgenomen waarde per punt zoals die met ingang van 1 juli 2021 geldt voor procedures die besluiten betreffen die zijn genomen op grond van hoofdstuk III van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
Het middel richt zich in de eerste plaats tegen het hiervoor in 3.3.1 weergegeven oordeel van het Hof met de klacht dat het Hof heeft nagelaten belanghebbende een vergoeding toe te kennen voor het verschijnen van diens gemachtigde op de hoorzitting tijdens de bezwaarfase. Het middel slaagt in zoverre. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende op 23 januari 2020 over het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar heeft gehoord. Het Hof had dus voor die proceshandeling een punt moet rekenen.
Het middel richt zich in de tweede plaats tegen het hiervoor in 3.3.2 weergegeven oordeel van het Hof met het betoog dat het Hof de in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit vermelde waarde per punt had moeten toepassen.Ook in zoverre slaagt het middel, gelet op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.