Hoge Raad, 21-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:543, 20/04297
Hoge Raad, 21-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:543, 20/04297
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 april 2023
- Datum publicatie
- 21 april 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:543
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2020:9536
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:193
- Zaaknummer
- 20/04297
Inhoudsindicatie
Formeel belastingrecht. Bevoegdheid belastingrechter, ontbonden rechtspersoon naar Curaçaos recht, informatiebeschikking, artikel 47 en 52a AWR, bekendmaking.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/04297
Datum 21 april 2023
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X1] N.V., voorheen gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 november 2020, nrs. 17/01187 tot en met 17/012021, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 17/4058 tot en met AWB 17/4073) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikkingen.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.J.M.E. de Bont en J.M. Sitsen, heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 februari 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is in 2004 als naamloze vennootschap opgericht naar het recht van Curaçao. Belanghebbende maakte deel uit van een groep van vennootschappen die onder meer internetcasino’s exploiteerde. Bestuurder van belanghebbende was van 8 juni 2011 tot 8 juli 2015 [A] N.V. (hierna: [A] ), gevestigd te Curaçao. In 2014 zijn de activiteiten van belanghebbende verkocht aan een Zweedse partij.
Volgens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Curaçao (hierna: de KvK), een verklaring van de Registry Affairs Director van de KvK, en een mededeling in de Curaçaosche Courant van 31 juli 2015, is belanghebbende geliquideerd, is [A] daarbij benoemd als vereffenaar, is de vereffening geëindigd, en is belanghebbende overeenkomstig artikel 2:31, lid 7, BW Curaçao (hierna: BWC) per 23 juli 2015 opgehouden te bestaan wegens een door de vereffenaar vastgesteld gebrek aan baten. [A] is daarbij vermeld als enige functionaris, in de functie van vereffenaar.
De mededeling in de Curaçaosche Courant van 31 juli 2015 luidt als volgt:
“[belanghebbende]
geliquideerd
gevestigd op Curaçao, hierna “de Vennootschap”
Bij besluit van de Buitengewone Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de Vennootschap is besloten de Vennootschap per 8 juli 2015 te ontbinden en [A] N.V. tot Vereffenaar te benoemen. De Vereffenaar heeft terstond bij zijn aantreden vastgesteld dat geen aan hem bekende baten aanwezig zijn. Overeenkomstig artikel 31 lid 7 Boek 2 BW is door de onderhavige publicatie van dat feit de vereffening geëindigd en is de Vennootschap opgehouden te bestaan. De slotverantwoording wordt ter inzage gelegd ten kantore van het handelsregister.
[A] N.V.
de Vereffenaar”
Bij brief van 15 februari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende, per adres [A] , kenbaar gemaakt dat belanghebbende mogelijk in Nederland belastingplichtig is (geweest). De Inspecteur heeft tevens verzocht om inzage in de volledige administratie van belanghebbende over de periode van oprichting tot en met 2015.
Bij brief van 7 juli 2016 heeft de Inspecteur [A] , in haar hoedanigheid van bewaarder van de boeken en bescheiden van belanghebbende, op grond van artikel 47 AWR verzocht de brief van 15 februari 2016 in behandeling te nemen en de gevraagde informatie te verstrekken. De Inspecteur heeft verder aangekondigd dat hij ambtshalve aanslagen zal vaststellen indien hij de informatie niet binnen de gestelde termijn heeft ontvangen.
Eveneens bij brief van 7 juli 2016 heeft de Inspecteur bij [A] , in haar hoedanigheid van (voormalig) vereffenaar en (voormalig) bestuurder van belanghebbende, op grond van artikel 47 AWR gegevens opgevraagd, waaronder het verslag van de aandeelhoudersvergadering waarin is besloten tot liquidatie van belanghebbende, de slotbalans en de rekening en verantwoording van de vereffening, om te kunnen vaststellen of belanghebbende is opgehouden te bestaan.
Bij e-mail van 18 augustus 2016 heeft [A] , in haar hoedanigheid van bewaarder van de boeken en bescheiden van belanghebbende, de Inspecteur bericht dat zij geen basis ziet om de gevraagde gegevens en bescheiden ter inzage te geven en dat zij evenmin een grondslag ziet voor de Inspecteur om de bewaarder aan te schrijven als vertegenwoordiger of als postadres van belanghebbende.
Bij afzonderlijke e-mails van 18 augustus 2016 heeft [A] , in haar hoedanigheid van (voormalig) vereffenaar respectievelijk (voormalig) bestuurder van belanghebbende aan de Inspecteur verzocht om uitstel van beantwoording van de brieven van 7 juli 2016 en om een toelichting op de grondslag van het verzoek.
Bij e-mail van 29 augustus 2016 heeft de Inspecteur hierop gereageerd en toegelicht dat de verzoeken hun grondslag vinden in artikel 47 AWR. Bij e-mails van 1 september 2016 heeft [A] de Inspecteur te kennen gegeven dat zij niet aan de verzoeken van de Inspecteur kan voldoen, omdat belanghebbende is opgehouden te bestaan en een eventuele verplichting ingevolge artikel 47 AWR niet kan worden nagekomen door een vereffenaar en evenmin door een voormalig bestuurder.
Bij brief van 19 oktober 2016 heeft de Inspecteur aan het laatst bekende adres van belanghebbende kopieën gezonden van de aanslagbiljetten van vijftien door hem met dagtekening 24 oktober 2016 op naam van belanghebbende vastgestelde belastingaanslagen (hierna: de belastingaanslagen). Verder zijn kopieën van de aanslagbiljetten verzonden naar onder anderen [A] als (voormalig) bestuurder en (voormalig) vereffenaar.
Met dagtekening 27 februari 2017 heeft de Inspecteur voor de belastingaanslagen informatiebeschikkingen ten aanzien van belanghebbende gegeven. De Inspecteur stelt hierin vast dat belanghebbende tot op dat moment geen inzage heeft verleend in de gevraagde volledige administratie en daarmee niet heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 47 in samenhang gelezen met artikel 49 AWR. Tevens geeft de Inspecteur hierin als zijn standpunt te kennen dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 AWR. De informatiebeschikkingen zijn betekend aan het laatst bekende adres van belanghebbende en aan het adres van de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), en zijn daarnaast aangetekend verzonden aan het laatst bekende adres van belanghebbende.
Bij brief van 10 april 2017 heeft de gemachtigde, namens de voormalige vereffenaar en de voormalige aandeelhouders, op naam van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen. De Inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de indieners van de bezwaren niet zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 26a AWR.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 25 oktober 2017 geoordeeld dat de Inspecteur de tegen de informatiebeschikkingen gemaakte bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar en de informatiebeschikkingen vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld.
De Ontvanger heeft in een civiele procedure bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) verzocht om een verklaring voor recht dat belanghebbende niet is opgehouden te bestaan, in welke procedure de Inspecteur zich later heeft gevoegd. Het Gerecht heeft bij vonnis van 6 december 2018 de Ontvanger en de Inspecteur nietontvankelijk verklaard in deze primaire vordering. Het Gerecht is tot die beslissing gekomen omdat deze vraag al ter beoordeling bij de belastingrechter in Nederland voorligt. Het subsidiair door de Ontvanger en de Inspecteur aan het Gerecht gedane verzoek tot heropening van de vereffening van belanghebbende is door het Gerecht op een zogenoemde slaaprol geplaatst.
Tegen het vonnis van het Gerecht is hoger beroep ingesteld. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd bij uitspraak van 28 juli 20203, tegen welke uitspraak beroep in cassatie is ingesteld.4 Op dit beroep in cassatie is door de Hoge Raad nog geen beslissing genomen.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil (i) of het bevoegd is een oordeel te geven over de vraag of belanghebbende naar Curaçaos recht is opgehouden te bestaan, en zo ja, of (ii) belanghebbende naar Curaçaos recht is opgehouden te bestaan, (iii) de bezwaren tegen de informatiebeschikkingen door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, en (iv) de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd.
Het Hof heeft geoordeeld dat het gehouden is zich ambtshalve van het bestaan van belanghebbende te vergewissen, en dat de stelling van de Inspecteur dat de Nederlandse belastingrechter niet bevoegd is zich hierover uit te laten, moet worden verworpen.
Het Hof heeft de vraag of belanghebbende naar Curaçaos recht is opgehouden te bestaan, bevestigend beantwoord. Het heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vereffening eindigt en de rechtspersoon op grond van artikel 2:31, lid 7, BWC ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop de vereffenaar op de in het tweede lid voorziene wijze heeft meegedeeld dat aan hem geen bekende baten meer aanwezig zijn. Het Hof heeft overwogen geen aanleiding te hebben om te veronderstellen dat hieraan niet is voldaan, gezien de publicatie van die strekking in de Curaçaosche Courant van 31 juli 2015. De tweede volzin van het zevende lid, betreffende de slotverantwoording, leest het Hof niet als een constitutief vereiste voor het ophouden te bestaan van een rechtspersoon naar Curaçaos recht. Deze volzin legt weliswaar aanvullende verplichtingen op aan de vereffenaar, maar het al dan niet voortbestaan van een rechtspersoon is daarvan niet afhankelijk, aldus het Hof. Het antwoord op de vraag of de vereffenaar een slotverantwoording heeft opgesteld en zo ja, of deze ook door hem ter inzage is gelegd ten kantore van de KvK, zoals in de publicatie is vermeld, kan volgens het Hof daarom in het midden blijven.
Naar het oordeel van het Hof dient in het voorliggende geval – betreffende een niet meer bestaande rechtspersoon –, overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288 (hierna: het arrest van 19 september 2003), nietontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de informatiebeschikkingen achterwege te blijven, aangezien tegen die informatiebeschikkingen bezwaar is gemaakt namens de voormalige vereffenaar op naam van belanghebbende voordat de vereffening is heropend. De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de informatiebeschikkingen dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus het Hof.
Het Hof heeft met betrekking tot de vraag of de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd, geoordeeld dat het bestaanseinde van belanghebbende tot gevolg heeft gehad dat belanghebbende zelf niet meer in staat was tot nakoming van de in die informatiebeschikkingen omschreven verplichtingen. Er is geen vertegenwoordigend orgaan (bestuur of vereffenaar) aan te wijzen dat aan de verzoeken van de Inspecteur kon voldoen. Gelet hierop kan belanghebbende niet in verzuim zijn in de voldoening aan haar verplichtingen uit hoofde van de artikelen 47, 49 en 52 AWR. De andersluidende vaststelling door de Inspecteur bij de onderhavige informatiebeschikkingen houdt geen stand, zodat deze terecht door de Rechtbank zijn vernietigd, aldus nog steeds het Hof.