Hoge Raad, 14-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:588, 21/00779
Hoge Raad, 14-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:588, 21/00779
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 april 2023
- Datum publicatie
- 14 april 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:588
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2021:1238
- Zaaknummer
- 21/00779
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/00779
Datum 14 april 2023
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 februari 2021, nr. 19/012881, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 18/3925) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door B.F.M. de Koning, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 24 februari 2021. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden.
Wat betreft de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat belanghebbende daarom niet heeft verzocht.
Wat betreft de boetebeschikking geldt het volgende. De boete beloopt meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boete verminderen met 5 procent2 tot € 3.447.