Hoge Raad, 02-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:843, 22/02490
Hoge Raad, 02-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:843, 22/02490
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 juni 2023
- Datum publicatie
- 2 juni 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:843
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2022:1748
- Zaaknummer
- 22/02490
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/02490
Datum 2 juni 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 juni 2022, nrs. 19/00290 en 19/002911, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/5913 en BRE 17/5915) betreffende door belanghebbende voor de tijdvakken 19 februari 2017 tot en met 18 mei 2017 en 26 april 2017 tot en met 31 december 2017 op aangifte voldane bedragen aan motorrijtuigenbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.