Hoge Raad, 09-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:887, 21/05264
Hoge Raad, 09-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:887, 21/05264
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 juni 2023
- Datum publicatie
- 9 juni 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:887
- Formele relaties
- Conclusie:, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2021:2741, Overig
- Zaaknummer
- 21/05264
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Procesrecht. Arbeidsrecht. Procedure over kwalificatie rechtsverhouding tussen eiseres en schoonmakers die via online platform van eiseres afspraken maken over uit te voeren huishoudelijke werkzaamheden. Gevolgen faillissement eiseres. Art. 25, 27-29 en 30 Fw. Schorsing t.a.v. rechtsvorderingen die strekken tot voldoening uit de boedel. Voornemen van ambtshalve doorhaling t.a.v. overige rechtsvorderingen.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/05264
Datum 9 juni 2023
ARREST
In de zaak van
HELPLING NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: Helpling,
advocaten: S.F. Sagel en I.L.N. Timp,
tegen
1. FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
gevestigd te Utrecht,
2. [verweerster 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: FNV c.s.,
advocaat: H.J.W. Alt.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 7299840 CV EXPL 18-23708 van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2019 en 1 juli 2019;
b. de arresten in de zaak 200.268.510/01 van het gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2020 en 21 september 2021.
Helpling heeft tegen het arrest van het hof van 21 september 2021 beroep in cassatie ingesteld.
FNV c.s. hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt ertoe dat de Hoge Raad verstaat dat het geding met ingang van een door de Raad te bepalen datum op grond van art. 29 Fw van rechtswege is geschorst.
2 Uitgangspunten en feiten
Helpling exploiteerde een online platform waar schoonmakers en huishoudens afspraken kunnen maken over uit te voeren huishoudelijke werkzaamheden. [verweerster 2] heeft via het platform van Helpling werkzaamheden bij huishoudens verricht. Op enig moment heeft [verweerster 2] zich ziekgemeld bij Helpling.
FNV c.s. vorderen in deze procedure, samengevat:
primair
1. te verklaren voor recht dat tussen [verweerster 2] en andere schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW bestaat;
subsidiair
2. te verklaren voor recht dat tussen [verweerster 2] en Helpling een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW bestaat;
3. te verklaren voor recht dat Helpling handelt in strijd met het verbod arbeidskrachten ter beschikking te stellen zonder registratie in het handelsregister op grond van art. 7a lid 1 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi);
4. te verklaren voor recht dat Helpling in strijd met art. 9 Waadi aan [verweerster 2] een financiële tegenprestatie vraagt voor haar uitzendwerkactiviteiten;
5. Helpling te gebieden aan [verweerster 2] de bedragen die Helpling heeft geïncasseerd als percentage van haar verdiensten terug te betalen;
6. Helpling te verbieden een beloning te vragen voor haar uitzendactiviteiten, op straffe van een dwangsom;
7. te verklaren voor recht dat Helpling in strijd met art. 8 Waadi handelt door [verweerster 2] niet hetzelfde loon en andere arbeidsvoorwaarden te bieden als gelden voor werknemers in gelijkwaardige functies;
8. te verklaren voor recht dat het in paragraaf 4 lid 1 van de algemene voorwaarden vermelde verbod om gedurende 24 maanden na het laatste contact met Helpling, zonder Helpling, schoonmaakdiensten overeen te komen, nietig is wegens strijd met art. 9a Waadi;
9. Helpling te gebieden te stoppen met het hanteren van belemmeringen in de zin van art. 9a Waadi, op straffe van een dwangsom;
primair en subsidiair
10. te verklaren voor recht dat op de rechtsverhouding tussen [verweerster 2] en andere schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds de Schoonmaak-cao van toepassing is;
11. Helpling te veroordelen tot naleving van de Schoonmaak-cao op straffe van een dwangsom;
12. Helpling te veroordelen tot betaling aan FNV van een schadevergoeding van € 15.000,- wegens het niet naleven van de Schoonmaak-cao;
13. Helpling te veroordelen tot betaling van het rechtens geldende (cao-)loon aan [verweerster 2] op basis van het gemiddelde van de door haar feitelijk gewerkte uren;
14. Helpling te gebieden opgave te doen aan FNV c.s. van de berekening van het loon van [verweerster 2] , op straffe van een dwangsom;
15. Helpling te gebieden [verweerster 2] in de gelegenheid te stellen de basisvakopleiding te volgen;
16. Helpling te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over de verschuldigde loonaanspraken van [verweerster 2] ;
17. Helpling te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de verschuldigde loonaanspraken van [verweerster 2] ;
meer subsidiair
18. te verklaren voor recht dat het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen in strijd is met het dwingende karakter van het arbeidsrecht en/of art. 6:245 BW dan wel art. 6:233 onder a BW en/of onrechtmatig is jegens de schoonmakers;
19. Helpling te gebieden te stoppen met het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen, op straffe van een dwangsom;
20. te verklaren voor recht dat Helpling bemiddelt tussen [verweerster 2] en de schoonmaakhulpen enerzijds en de klanten anderzijds met het oogmerk om tussen de schoonmaker en klant een arbeidsverhouding tot stand te brengen als bedoeld in de Waadi;
21. te verklaren voor recht dat de activiteiten van Helpling bemiddelingsactiviteiten zijn in de zin van de Waadi en dat Helpling in strijd handelt met art. 1 lid 1 sub b Waadi door van de werkzoekenden een financiële tegenprestatie te vorderen voor haar bemiddelingsactiviteiten;
22. Helpling te gebieden te stoppen met het vragen van een financiële tegenprestatie voor haar bemiddelingsactiviteiten op straffe van een dwangsom;
23. Helpling te gebieden aan [verweerster 2] de bedragen terug te betalen die Helpling heeft geïncasseerd als percentage van haar verdiensten;
24. te verklaren voor recht dat Helpling ten onrechte heeft nagelaten [verweerster 2] te wijzen op haar rechten uit de regeling Dienstverlening aan huis;
uiterst subsidiair
25. te verklaren voor recht dat er tussen [verweerster 2] en haar collega’s en Helpling sprake is van een overeenkomst van opdracht waarbij tussen [verweerster 2] en andere schoonmakers enerzijds en de klant anderzijds sprake is van een overeenkomst op basis van de Regeling Dienstverlening aan huis.
De kantonrechter1 heeft de hiervoor in 2.2 onder 20, 21 en 22 bedoelde vorderingen toegewezen en de overige vorderingen afgewezen.
Het hof2 heeft de door de kantonrechter toegewezen vorderingen alsnog afgewezen, de hiervoor in 2.2 onder 2, 3 en 8 bedoelde vorderingen toegewezen en het vonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd.
Nadat partijen in cassatie om arrest hadden gevraagd, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 januari 2023 het faillissement van Helpling uitgesproken.
3 Procedurele gevolgen van het faillissement van Helpling
Aan de orde is wat de gevolgen zijn van de faillietverklaring van Helpling voor het geding in cassatie. Omdat het geding betrekking heeft op rechtsvorderingen die in eerste aanleg zijn ingesteld tegen Helpling, moeten deze gevolgen worden beoordeeld aan de hand van de art. 28 en 29 Fw, tenzij die bepalingen ingevolge art. 30 lid 1 Fw niet van toepassing zijn.
Art. 30 lid 1 Fw bepaalt dat art. 25 lid 2 Fw en de art. 27-29 Fw niet toepasselijk zijn indien voor de faillietverklaring de stukken van het geding tot het geven van een beslissing aan de rechter zijn overgelegd. Het geding in cassatie is pas aan de invloed van partijen onttrokken na het indienen van hun reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal of bij het verstrijken van de in art. 44 lid 3 Rv bedoelde termijn daarvoor. Pas dan zijn de stukken van het geding tot het geven van een beslissing in cassatie aan de rechter overgelegd in de zin van art. 30 lid 1 Fw.3
Toen het faillissement van Helpling werd uitgesproken, had de Advocaat-Generaal nog niet geconcludeerd. Het geding was derhalve nog niet aan de invloed van partijen onttrokken, zodat art. 30 lid 1 Fw niet in de weg staat aan toepassing van de art. 28 en 29 Fw.
Art. 28 Fw bepaalt voor rechtsvorderingen over rechten of verplichtingen die tot de failliete boedel behoren maar niet ter verificatie in het faillissement kunnen worden ingediend, dat de eiser na faillietverklaring van de schuldenaar bevoegd is om schorsing van de procedure te verzoeken teneinde de curator in het geding te roepen.
Art. 29 Fw bepaalt voor rechtsvorderingen die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben – en die in faillissement slechts door indiening ter verificatie geldend worden gemaakt –, dat het geding na faillietverklaring wordt geschorst, om alleen voortgezet te worden indien de verificatie van de vordering wordt betwist.
Heeft een geding behalve op rechtsvorderingen die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben, ook betrekking op andere rechtsvorderingen die in eerste aanleg tegen de gefailleerde zijn ingesteld, dan hebben die andere rechtsvorderingen voor de toepassing van art. 25 lid 2 Fw en de art. 27-29 Fw geen zelfstandige betekenis indien niet blijkt dat de eisende partij bij die rechtsvorderingen een ander belang heeft dan dat haar eerstbedoelde rechtsvorderingen toewijsbaar zijn.4 Dat brengt in zo’n geval mee dat het geding ook voor zover het die andere rechtsvorderingen betreft, door het faillissement van rechtswege is geschorst.
Een deel van de rechtsvorderingen van FNV c.s. betreft vorderingen in de zin van art. 29 Fw. Dit geldt bijvoorbeeld voor de hiervoor in 2.2 onder 5, 12, 13 en 23 genoemde rechtsvorderingen. Een ander deel strekt tot verkrijging van verklaringen voor recht en enige geboden tot, onder meer, het staken van activiteiten die volgens FNV c.s. in strijd zijn met de Waadi of de Schoonmaak-cao. Deze rechtsvorderingen hebben als zodanig niet de voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel.
De Hoge Raad zal verstaan dat het geding in cassatie is geschorst voor zover het rechtsvorderingen betreft die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben. Ten aanzien van deze rechtsvorderingen kan het geding worden voortgezet indien de verificatie van de vorderingen wordt betwist.
Partijen hebben naar aanleiding van de conclusie van de Advocaat-Generaal geen blijk ervan gegeven het geding ten aanzien van de overige rechtsvorderingen (thans) te willen voortzetten. De Hoge Raad heeft het voornemen de zaak ambtshalve door te halen (art. 3.1.17.2 Procesreglement van de Hoge Raad der Nederlanden). Alvorens daartoe over te gaan, zal de Hoge Raad aan partijen de gelegenheid geven zich over dit voornemen uit te laten. Indien een partij voortzetting van het geding ten aanzien van een of meer van deze overige rechtsvorderingen verlangt, dient zij zich mede erover uit te laten in hoeverre bij die rechtsvorderingen een ander belang bestaat, zoals hiervoor in 3.3.3 bedoeld.