Home

Hoge Raad, 23-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:954, 22/02666

Hoge Raad, 23-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:954, 22/02666

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 juni 2023
Datum publicatie
23 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:954
Formele relaties
Zaaknummer
22/02666

Inhoudsindicatie

Belastingheffing van functionarissen die werkzaam zijn bij de Europese Octrooiorganisatie en aangemerkt zijn als duurzaamverblijfhouder in Nederland. Schending van het recht van vrij verkeer?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/02666

Datum 23 juni 2023

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 juni 2022, nr. BK-21/007301, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/6531) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit. Volgens de Protocollaire Basisadministratie verblijft zij sinds 15 november 1979 onafgebroken in Nederland en is zij vanaf 30 juni 2000 in dienstbetrekking werkzaam bij het Europees Octrooi Bureau (hierna: het EOB) te Rijswijk. Het salaris dat zij geniet van het EOB is vrijgesteld van inkomstenbelasting.

2.2

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan belanghebbende de status BO/DV toegekend, waarbij BO inhoudt dat belanghebbende behoort tot het administratieve en technische personeel van een internationale organisatie en DV dat zij duurzaam verblijf houdt in Nederland.

2.3

Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.030. De totale waarde van de door haar aangegeven bezittingen bedraagt € 475.209. Onder het inkomen uit werk en woning heeft zij een bedrag van € 60.829 aangegeven als “Vrijgestelde inkomsten als functionaris bij een internationale organisatie”. De Inspecteur heeft de aanslag conform de ingediende aangifte vastgesteld.

3 Beoordeling van de klachten

3.1

Voor het Hof was in geschil of het inkomen uit sparen en beleggen terecht in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken. Met name was in geschil of artikel 10 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in ’s-Gravenhage, inclusief Afzonderlijke overeenkomst van 27 juni 20062 (hierna: de Zetelovereenkomst) in strijd is met het vrije verkeer van werknemers van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).

3.2

Het Hof heeft geoordeeld dat de Zetelovereenkomst niet strijdig is met het EU-recht. Aangezien belanghebbende niet in een andere EU-lidstaat heeft gewoond of gewerkt, heeft zij geen gebruik gemaakt van de verkeersvrijheden en is in zoverre sprake van een zuiver interne situatie, waarop artikel 45 VWEU geen betrekking heeft. Anders dan de belastingplichtigen in de arresten ECLI:NL:HR:2020:4003 en ECLI:NL:HR:2020:4074, bevindt belanghebbende zich niet in dezelfde positie als een EOB-medewerker die vanuit een andere EU-lidstaat is aangeworven.

3.3

Voor zover belanghebbende in cassatie bedoelt te betogen dat het Hof ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat sprake is van een zuiver interne situatie, kan dat haar niet baten. In artikel 10, lid 2, van de Zetelovereenkomst is bepaald dat personeelsleden van het EOB die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen en die, zoals belanghebbende, niet onder de regeling voor de hoogste functionarissen uit het eerste lid vallen en niet behoren tot het zogenoemde bedienend personeel, dezelfde voorrechten en immuniteiten genieten als die welke door Nederland overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 19615 (hierna: het Verdrag) worden verleend aan administratief en technisch personeel van de diplomatieke vertegenwoordigingen die in Nederland zijn gevestigd.

Voor deze categorie personeelsleden gelden als gevolg daarvan fiscale voorrechten overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag, waaronder voorrechten met betrekking tot de heffing over voordelen uit sparen en beleggen. In artikel 10, lid 6, van de Zetelovereenkomst is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten of – zoals belanghebbende – aangemerkt zijn als duurzaamverblijfhouder in Nederland. Daarmee kent die regeling eenzelfde beperking van de kring van personen die voor de fiscale vrijstellingen in aanmerking komen als artikel 37, lid 2, van het Verdrag.6 De omstandigheid dat belanghebbende door toepassing van deze bepalingen niet anders wordt behandeld dan een persoon met de Nederlandse nationaliteit die nimmer gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer kan, anders dan belanghebbende kennelijk beoogt te stellen, geen aanknopingspunt opleveren voor het oordeel dat haar recht van vrij verkeer is geschonden. In zoverre falen de klachten.

3.4

De Hoge Raad heeft ook de overige de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4 Proceskosten

5 Beslissing