Hoge Raad, 05-07-2024, ECLI:NL:HR:2024:1029, 22/02472
Hoge Raad, 05-07-2024, ECLI:NL:HR:2024:1029, 22/02472
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 juli 2024
- Datum publicatie
- 5 juli 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1029
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2022:947
- Zaaknummer
- 22/02472
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/02472
Datum 5 juli 2024
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2022, nr. BK-21/006841, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/5038) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak augustus 2019.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F. Fruijtier, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.