Hoge Raad, 18-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1354, 23/03445
Hoge Raad, 18-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1354, 23/03445
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2024
- Datum publicatie
- 18 oktober 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1354
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2023:1406
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:776
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:787
- Zaaknummer
- 23/03445
Inhoudsindicatie
Onroerendezaakbelastingen; artikel 220, aanhef en letter a, van de Gemeentewet; staan coronamaatregelen in de weg aan gebruik?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/03445
Datum 18 oktober 2024
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 juli 2023, nr. BK-22/011541, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/5032) betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag voor het jaar 2021.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door Z.H. van Dorth tot Medler, advocaat te Den Haag, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door Z.H. van Dorth tot Medler.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 19 juli 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de heffingsambtenaar) heeft ten aanzien van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2021 een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor gebruikers opgelegd (hierna: de aanslag).
Belanghebbende huurt de onroerende zaak en exploiteert daarin een sportschool met aanverwante activiteiten (hierna: de sportschool).
Als gevolg van coronamaatregelen was de sportschool in de periode van 15 december 2020 tot en met 19 mei 2021 van overheidswege gesloten. Gedurende deze periode zijn in de sportschool minimale schoonmaakwerkzaamheden verricht.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende de onroerende zaak op 1 januari 2021 gebruikte in de zin van artikel 220, letter a, van de Gemeentewet.
Belanghebbende heeft zich voor het Hof op het standpunt gesteld dat op 1 januari 2021 geen sprake was van gebruik van de onroerende zaak in de zin van die bepaling. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de sportschool als gevolg van coronamaatregelen in de periode van 15 december 2020 tot en met 19 mei 2021 gesloten was, waardoor het voor belanghebbende niet mogelijk was de onroerende zaak aan te wenden in overeenstemming met de beoogde bestemming, namelijk als sportschool. Reeds daardoor kan geen sprake zijn van gebruik in de zin van artikel 220, letter a, van de Gemeentewet, aldus belanghebbende.
Het Hof heeft dit betoog verworpen. Het achtte niet doorslaggevend dat het door coronamaatregelen gedurende een bepaalde periode niet mogelijk was om de onroerende zaak voor de beoogde commerciële activiteiten te gebruiken.
Het Hof heeft vervolgens in aanmerking genomen dat belanghebbende toegang had tot de onroerende zaak en dat de onroerende zaak in afwachting van de heropening steeds volledig bleef ingericht als sportschool. Daarnaast heeft het Hof in aanmerking genomen dat tijdens de verplichte sluiting minimale schoonmaakwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende de onroerende zaak steeds bewust voor zichzelf ter beschikking heeft gehouden met de intentie deze weer te exploiteren als sportschool zodra dit mogelijk is. Belanghebbende heeft de onroerende zaak dus, zij het beperkt, metterdaad gebezigd ter bevrediging van haar behoeften. Dat op 1 januari 2021 geen schoonmaakwerkzaamheden zijn uitgevoerd, maakt dit niet anders, aldus het Hof.
Volgens het Hof heeft de heffingsambtenaar belanghebbende daarom terecht aangemerkt als gebruiker op 1 januari 2021 in de zin van artikel 220, letter a, van de Gemeentewet en haar terecht de aanslag opgelegd.