Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1537, 22/00211
Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1537, 22/00211
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2024
- Datum publicatie
- 25 oktober 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1537
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2021:11531
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1129
- Zaaknummer
- 22/00211
Inhoudsindicatie
Energiebelasting en opslag duurzame energie; art. 64, lid 4, art. 70, lid 3, Wbm en art. 1, lid 3, Wet ODE; art. 2, lid 4, letter b, Richtlijn 2003/96/EG (Energiebelastingrichtlijn); Bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3037/90; vrijstelling van energiebelasting en opslag duurzame energie ter zake van gebruik van aardgas voor mineralogische procedés; productie van gipsvezelplaten voor de bouw; reikwijdte begrip vervaardiging van gips.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00211
Datum 25 oktober 2024
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 december 2021, nrs. 20/00994 tot en met 20/009971, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 19/1284, AWB 19/1294, AWB 19/1295 en AWB 19/1298) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op verzoeken om teruggaaf van energiebelasting en opslag duurzame energie over elk kwartaal van het jaar 2017 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door C.E. de Jong en M.H.N. Hoffer, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 30 november 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft een bedrijf waarvan de hoofdactiviteit bestaat in de productie van gipsvezelplaten voor de bouw (hierna: de gipsvezelplaten). Vanwege deze hoofdactiviteit wordt het bedrijf van belanghebbende volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek ontworpen Standaard Bedrijfsindeling van 21 juli 2008 (hierna: de SBI), waarin bedrijven ten behoeve van economische analyses en voor statistiekdoeleinden naar hun hoofdactiviteit worden ingedeeld, ingedeeld onder sectie 23 (“vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten”).
Het productieproces van de gipsvezelplaten kan worden onderscheiden in twee, elkaar opvolgende fasen.
Tijdens de eerste fase (hierna: het calcinatieproces) wordt door verwarming in calcinatieovens het dihydraat CaSO4•2H2O (hierna: het dihydraat) omgezet naar het halfhydraat CaSO4•1/2H2O oftewel droge gipsmortel (hierna: de droge gipsmortel).
In de tweede fase van het productieproces wordt de droge gipsmortel gemengd met papiervezels en tot plaat gevormd waarna – door middel van vacuüm – water door het mengsel van de droge gipsmortel en papiervezels wordt geperst. Daardoor krijgt de plaat de benodigde stevigheid. Tot slot wordt met gebruikmaking van droogovens het overtollige water uit de aldus gevormde platen gehaald.
Voor het totale hiervoor in 2.2 geschetste productieproces van de gipsvezelplaten verbruikt belanghebbende jaarlijks ongeveer 10.000.000 m3 aardgas.
Belanghebbende heeft de Inspecteur op de voet van artikel 70, lid 3, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst 2017 en 2018; hierna: de Wbm) verzocht om teruggaaf van energiebelasting voor het aardgas dat zij gedurende het jaar 2017 heeft verbruikt bij de productie van de gipsvezelplaten. Zij stelt zich op het standpunt dat zij het voor de productie van de gipsvezelplaten verbruikte aardgas heeft gebruikt voor een in artikel 64, lid 4, van de Wbm aangewezen mineralogisch procedé, hetgeen recht geeft op vrijstelling van energiebelasting ter zake van het haar geleverde aardgas en meebrengt dat zij als verbruiker voor teruggaaf in aanmerking komt.
Tegelijk met de hiervoor bedoelde verzoeken om teruggaaf van energiebelasting heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van de onder de naam opslag duurzame energie geheven heffing op aardgas. Uit artikel 1, lid 3, van de Wet opslag duurzame energie (tekst 2017 en 2018; hierna: de Wet ODE) volgt namelijk dat ter zake van deze opslag de bepalingen uit de Wbm met betrekking tot onder meer de heffing en teruggaaf van energiebelasting van overeenkomstige toepassing zijn.
De Inspecteur heeft bij beschikking de hiervoor in 2.4 bedoelde verzoeken geweigerd. Volgens hem valt het hiervoor in 2.2 omschreven productieproces van de gipsvezelplaten namelijk niet binnen de in artikel 64, lid 4, tweede volzin, van de Wbm gegeven omschrijving van mineralogische procedés die voor vrijstelling van energiebelasting in aanmerking komen.
Voor de Rechtbank heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat het vervaardigen van de droge gipsmortel valt binnen de in artikel 64, lid 4, tweede volzin, van de Wbm gegeven omschrijving van het mineralogische procedé vervaardigen van gips. Daarom moet wel teruggaaf worden verleend voor zover het aardgas is gebruikt voor het calcinatieproces. De Rechtbank heeft op die grond de beroepen gegrond verklaard, de hoogte van de teruggaaf overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur vastgesteld en de beschikkingen inzake belastingrente dienovereenkomstig vastgesteld.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was in geschil of ter zake van het aardgas dat wordt gebruikt voor de hiervoor in 2.2 bedoelde tweede fase van het productieproces van de gipsvezelplaten, teruggaaf van energiebelasting en opslag duurzame energie moet worden verleend. Het geschil spitste zich toe op de uitleg van de in artikel 64, lid 4, van de Wbm gegeven omschrijving van mineralogische procedés voor zover die gips betreffen.
Het Hof heeft geoordeeld dat “vervaardigen van gips” in artikel 64, lid 4, van de Wbm niet alleen de vervaardiging van gips omvat, maar ook de vervaardiging van producten van gips, en dat onder dat laatste de hiervoor in 2.2 bedoelde tweede fase van het productieproces moet worden begrepen. Het Hof heeft dat afgeleid uit het gebruik van de term vervaardigen voor andere mineralen dan gips in artikel 64, lid 4, van de Wbm, waarbij voor die andere mineralen vaststaat dat daarmee alleen het vervaardigen van producten van die mineralen kan zijn bedoeld.
Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat deze uitleg past bij het doel van de vrijstelling voor mineralogische procedés, namelijk het creëren van een meer gelijk speelveld voor de bedrijven die volgens de SBI behoren tot code 23 ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in omringende landen. Daarbij is de wetgever ervan uitgegaan dat zowel de vervaardiging van een halfhydraat als de vervaardiging van een dihydraat (al dan niet in de vorm van een eindproduct) in Duitsland en België is vrijgesteld van energiebelasting en opslag duurzame energie. Nu zowel het dihydraat als het halfhydraat wordt aangeduid als gips is het Hof van oordeel dat vervaardigen van gips in artikel 64, lid 4, van de Wbm ook de hiervoor in 2.2 bedoelde tweede fase van het productieproces omvat.
Naar het oordeel van het Hof doet aan het voorgaande niet af dat in het amendement dat heeft geleid tot lid 4 van artikel 64 van de Wbm3 in eerste instantie zowel “gips” als “producten van gips” was opgenomen en dat uiteindelijk “vervaardiging van gips” is opgenomen in artikel 64, lid 4, van de Wbm4. Het Hof acht niet duidelijk waarom “gips” en “producten van gips” uit de voorgestelde wettekst zijn vervangen door “vervaardiging van gips”. Dit kan zijn, aldus het Hof, omdat de wetgever de woorden “producten van gips” overbodig achtte, nu volgens het spraakgebruik producten van gips vallen onder het begrip gips.
Het Hof heeft geen aanleiding gezien om voor de uitleg van “vervaardiging van gips” in artikel 64, lid 4, van de Wbm aan te sluiten bij “vervaardigen van gips” als bedoeld in de code 2352 van de SBI. Voor het standpunt van de Inspecteur dat de wetgever voor de limitatieve opsomming in artikel 64, lid 4, van de Wbm heeft willen aansluiten bij de codes en codeomschrijvingen van de SBI heeft het Hof geen concrete aanwijzingen gezien. Als de wetgever voor de vrijstelling voor mineralogische procedés had willen aansluiten bij specifieke codes van de SBI had het in de rede gelegen hiervan melding te maken, deze specifieke codes van de SBI daadwerkelijk in de wettekst op te nemen of ten minste consequent de specifieke omschrijvingen van die codes te hanteren, aldus het Hof.