Home

Hoge Raad, 22-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1716, 22/03448

Hoge Raad, 22-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1716, 22/03448

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 november 2024
Datum publicatie
22 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1716
Formele relaties
Zaaknummer
22/03448

Inhoudsindicatie

Energiebelasting en opslag duurzame energie; art. 64, lid 4, art. 70, lid 3, Wbm en art. 1, lid 3, Wet ODE; art. 2, lid 4, letter b, Richtlijn 2003/96/EG (Energiebelastingrichtlijn); Bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3037/90; vrijstelling van aardgas gebruikt voor mineralogische procedés; vervaardigen van keramische tegels; gebruik van aardgas voor het sproeidrogen van een slurry tot granulaat waaruit de tegels worden gevormd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/03448

Datum 22 november 2024

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] B.V. (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 augustus 2022, nrs. 21/00756 tot en met 21/007581, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 18/4783 tot en met BRE 18/4785) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op verzoeken om teruggaaf van energiebelasting en opslag duurzame energie voor de tijdvakken in de periode 1 januari 2017 tot en met 30 september 2017 en een daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

1.1

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M. van Kimmenaede, heeft een verweerschrift ingediend.

1.2

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 april 2024, Omya CZ s.r.o., C-133/23, ECLI:EU:C:2024:335.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende heeft een bedrijf waarvan de hoofdactiviteit bestaat in de productie van keramische wand- en vloertegels (hierna: de tegels). Vanwege deze hoofdactiviteit wordt het bedrijf van belanghebbende volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek ontworpen Standaard Bedrijfsindeling van 21 juli 2008 (hierna: de SBI), waarin bedrijven ten behoeve van economische analyses en voor statistiekdoeleinden naar hun hoofdactiviteit worden ingedeeld, ingedeeld onder sectie 23 (“vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten”).

2.2

Het productieproces van de tegels kan binnen het bedrijf van belanghebbende worden onderscheiden in vier, elkaar opvolgende deelprocessen: voorbewerken, vormgeven, drogen en bakken.
Het voorbewerken houdt in dat een specifiek op het productieproces van de tegels afgestemde samenstelling van diverse grondstoffen, waaronder klei, zand en veldspaat, vermengd met water, fijn genoeg wordt gemalen, gehomogeniseerd en gezuiverd tot een vloeibare substantie, aangeduid als slurry (hierna: de slurry). Met gebruikmaking van sproeidrogers wordt vervolgens het in de slurry aanwezige vocht met 95 procent verminderd waardoor zich een vast materiaal in de vorm van korrels vormt, aangeduid als granulaat.
Het granulaat wordt geperst in de vorm van tegels die in ovens worden gedroogd en gebakken.

2.3

Het samenstellen van de slurry en het sproeidrogen ervan tot granulaat zijn van belang voor de essentiële producteigenschappen en bepalen de kwaliteit van de keramische wand- of vloertegel. Zonder sproeidrogen zouden de te bakken tegels te nat de oven ingaan met dampexplosies in de oven tot gevolg.

2.4

Belanghebbende verbruikt aardgas voor onder meer het sproeidrogen van de grondstoffen en voor het in ovens drogen en bakken van de tegels.

2.5

Belanghebbende heeft de Inspecteur op de voet van artikel 70, lid 3, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst 2017; hierna: de Wbm) verzocht om teruggaaf van energiebelasting voor het aardgas dat zij gedurende de periode 1 januari 2017 tot en met 30 september 2017 heeft verbruikt voor het sproeidrogen en voor het drogen en bakken van de tegels. Zij stelt zich op het standpunt dat zij het daarbij verbruikte aardgas heeft gebruikt voor een in artikel 64, lid 4, van de Wbm aangewezen mineralogisch procedé, hetgeen recht geeft op vrijstelling van energiebelasting ter zake van het haar geleverde aardgas en meebrengt dat zij als verbruiker voor teruggaaf in aanmerking komt.
Tegelijk met de hiervoor bedoelde verzoeken om teruggaaf van energiebelasting heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van de onder de naam opslag duurzame energie geheven heffing op aardgas. Uit artikel 1, lid 3, van de Wet opslag duurzame energie (tekst 2017; hierna: de Wet ODE) volgt namelijk dat ter zake van deze opslag de bepalingen uit de Wbm met betrekking tot onder meer de heffing en teruggaaf van energiebelasting, van overeenkomstige toepassing zijn.

2.6

De Inspecteur heeft bij beschikking de verzoeken om teruggaaf afgewezen voor zover zij betrekking hebben op het aardgasverbruik ter zake van het hiervoor in 2.2 omschreven proces van sproeidrogen. Volgens hem valt sproeidrogen namelijk niet binnen de in artikel 64, lid 4, van de Wbm gegeven omschrijving van mineralogische procedés die voor vrijstelling van energiebelasting in aanmerking komen. Volgens de Inspecteur kan aardgas dat is verbruikt bij de vervaardiging van keramische producten, alleen voor vrijstelling in aanmerking komen in geval van gebruik voor die deelprocessen van een productieproces waarbij de mineralogische samenstelling en eigenschappen van het materiaal onomkeerbaar wijzigen. Belanghebbende gebruikt het aardgas als verwarmingsbrandstof voor de sproeidroger, maar als gevolg van het droogproces wijzigen de mineralogische samenstelling en eigenschappen van de slurry als zodanig niet.

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of ter zake van het aardgas dat belanghebbende heeft verbruikt voor het sproeidrogen, teruggaaf van energiebelasting en opslag duurzame energie moet worden verleend. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord op de hierna volgende gronden.

3.2

Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 64, lid 4, van de Wbm geen aanknopingspunten bevat voor de door de Inspecteur voorgestane uitleg dat alleen het deelproces van de vervaardiging waarbij de mineralogische samenstelling en eigenschappen van het product wijzigen, is aan te merken als de vervaardiging van keramische producten.
Verder noopt Richtlijn 2003/96/EG2 (hierna: de Energiebelastingrichtlijn) naar het oordeel van het Hof evenmin tot de door de Inspecteur bepleite uitleg. Ook in de relevante bepaling uit de Energiebelastingrichtlijn wordt immers het begrip ‘vervaardiging’ gebruikt zonder beperking tot het deelproces dat de Inspecteur voorstaat, en voor een dergelijke beperking zijn ook geen aanknopingspunten te vinden in de NACE-nomenclatuur, waarnaar in die richtlijnbepaling wordt verwezen.

3.3

Het Hof heeft tot slot het standpunt van de Inspecteur verworpen dat het sproeidrogen geen onderdeel is van het productieproces van de vervaardiging van keramische producten – het zogenoemde keramische procedé –, omdat het sproeidrogen enkel een manier is om een grondstof voor te bereiden. Onder de vervaardiging van keramische producten moet naar het oordeel van het Hof worden verstaan het tot stand brengen van producten die van gebakken klei zijn gemaakt. Het bij het sproeidrogen gebruikte aardgas is voor dat productiedoel gebruikt en daarmee vrijgesteld.

4 Beoordeling van het middel

5 Proceskosten

6 Beslissing