Home

Hoge Raad, 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1885, 21/04051

Hoge Raad, 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1885, 21/04051

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2024
Datum publicatie
20 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1885
Zaaknummer
21/04051

Inhoudsindicatie

Arubaanse winstbelasting; art. 10 Landsverordening winstbelasting; verliesverrekening; volgorde verrekening van verliezen; beperkt verrekenbare verliezen en onbeperkt verrekenbare (aanloop)verliezen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/04051

Datum 20 december 2024

ARREST

in de zaak van

[X] N.V. (hierna: belanghebbende)

tegen

de MINISTER VAN FINANCIËN VAN ARUBA

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 6 augustus 2021, nr. AUA2019H001861, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (BBZ nr. AUA201803117) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag in de winstbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.P. Ruiter, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende is een naamloze vennootschap die op 23 april 1991 naar Arubaans recht is opgericht en in Aruba enkele hotels exploiteert.

2.2

Belanghebbende is bij landsbesluit van 8 november 1993 voor het beheren en exploiteren van de hiervoor in 2.1 bedoelde hotels aangemerkt als een bedrijf in de zin van de Landsverordening bevordering industrievestiging en hotelbouw. Bij dat besluit is aan belanghebbende voor de duur van tien jaren de in artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, van deze landsverordening voorziene vrijstelling van winstbelasting verleend (hierna: het tax holiday regime).

2.3

In de jaren 1991 tot en met 2001 was op belanghebbende het tax holiday regime van toepassing. Vanaf 2002 is belanghebbende belast volgens het normale winstbelastingregime.

2.4

Belanghebbende heeft in de eerste vier jaren na de inbedrijfstelling van de onderneming (1991 tot en met 1994) verliezen geleden. Deze verliezen zijn op grond van artikel 10, lid 2, van de Landsverordening winstbelasting (hierna: LWB), zoals die bepaling luidde in de jaren 1988 tot en met 2002, aan te merken als onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen.
In de jaren 2000 en 2006 heeft belanghebbende beperkt verrekenbare verliezen in de zin van artikel 10, lid 1, LWB geleden, waarvoor geldt dat zij gedurende maximaal vijf jaren verrekenbaar zijn.

2.5

De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2011 een navorderingsaanslag opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar heeft hij de belastbare winst van Afl. 6.565.412 verminderd met een nog te verrekenen restant verlies van het jaar 2006 van Afl. 3.222.031. Die handelwijze van de Inspecteur betekent dat, bezien over de jaren 1991 tot en met 2011, de aanloopverliezen van de jaren 1991 tot en met 1994 en het verlies van het jaar 2006 zijn verrekend met winsten van andere jaren, terwijl het verlies van het jaar 2000 vanwege de maximale periode van verliesverrekening onverrekend is gebleven en blijft.
Belanghebbende is van mening dat beperkt verrekenbare verliezen met voorrang moeten worden verrekend vóór onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen. Op grond daarvan zou de winst van het jaar 2011 verrekend moeten worden met een restant aanloopverlies van het jaar 1994 van Afl. 4.426.482. De beperkt verrekenbare verliezen van de jaren 2000 en 2006 zouden dan al zijn verrekend met winsten van eerdere jaren.

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende ervoor kan kiezen om de beperkt verrekenbare verliezen van de jaren 2000 en 2006 met voorrang te verrekenen vóór de onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen uit de eerste vier jaren na de inbedrijfstelling van de onderneming.

3.2.1

Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat de hoofdregel van de verliescompensatie zoals opgenomen in artikel 10, lid 1, LWB, inhoudt dat verliezen van een belastingplichtige worden verrekend met latere winsten van die belastingplichtige. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling volgt volgens het Hof dat bij de verliesverrekening uit hoofde van het eerste lid van artikel 10 LWB het verlies van het oudste jaar het eerst moet worden verrekend.

3.2.2

Volgens het Hof bouwt het tweede lid van artikel 10 LWB (tekst vanaf 1988 tot en met 2002) verder op deze hoofdregel (“onverminderd het bepaalde in het eerste lid”), doch verlengt het in de aldaar vermelde gevallen alleen de termijn van de verliesverrekening. Het systeem van de wijze van verrekening blijft dus ook bij toepassing van het tweede lid van artikel 10 LWB zoals dat destijds luidde, dat het verlies van het oudste jaar het eerst wordt verrekend met winsten van latere jaren. Uit de tekst van de wet in combinatie met de hiervoor bedoelde totstandkomingsgeschiedenis van artikel 10, lid 1, LWB volgt dat de regel dat het oudste verlies eerst voor verrekening in aanmerking komt, onverkort geldt voor aanloopverliezen, aldus het Hof.
Het Hof heeft belanghebbende toegegeven dat de wetgever met de regel dat het verlies van het oudste jaar het eerst wordt verrekend, heeft beoogd om verliesverdamping zo veel mogelijk te voorkomen. Daarmee zou volgens het Hof in overeenstemming zijn om beperkt verrekenbare verliezen met voorrang te verrekenen voor onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen. Een afwijking van de hoofdregel dat het verlies van het oudste jaar het eerst wordt verrekend, vergt echter een uitdrukkelijke wettelijke bepaling. Een dergelijke bepaling is niet in de wet opgenomen, aldus het Hof.

4 Beoordeling van de middelen

5 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

6 Proceskosten

7 Beslissing