Hoge Raad, 09-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:219, 23/04839
Hoge Raad, 09-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:219, 23/04839
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 februari 2024
- Datum publicatie
- 9 februari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:219
- Zaaknummer
- 23/04839
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek. De Hoge Raad stelt het verzoek om wraking buiten behandeling en bepaalt dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zal worden genomen.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer 23/04839
Datum 9 februari 2024
BESLISSING
in de zaak van
[verzoeker] te [plaats] (hierna: verzoeker)
betreffende het door verzoeker ingediende verzoek om wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.
1 De procedure
Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 23/01826. Bij bericht van 30 november 2023 is aan verzoeker meegedeeld dat op 8 december 2023 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan en dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad M.W.C. Feteris, J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk.
In een e-mail van 4 december 2023 aan de griffie van de Hoge Raad heeft verzoeker de wraking verzocht van “de raadkamer”. Het wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 23/04771 en wordt behandeld door de leden van de Hoge Raad V. van den Brink, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock (hierna: de wrakingskamer). De leden van de Hoge Raad die hiervoor in 1.1 zijn genoemd, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
De mondelinge behandeling van het hiervoor in 1.2 genoemde wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 11 december 2023. Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd meegedeeld dat zijn wrakingsverzoek alleen betrekking heeft op het lid van de Hoge Raad J. Wortel op de grond dat alleen die raadsheer op een eerder cassatieberoep in een andere zaak van verzoeker heeft beslist.
Aan het eind van de hiervoor in 1.3 genoemde mondelinge behandeling heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.2 genoemde leden van de Hoge Raad (hierna ook: de wraking van de wrakingskamer), alsmede van de president van de Hoge Raad G. de Groot (hierna: De Groot). Verzoeker heeft daarbij een uitdraai van een e-mail overgelegd met als aanhef “Wraking van de Wrakingskamer en Wraking van de president van de Hoge Raad (HR) in de zaak op 11 dec 2023 en Aangifte” ondertekend met “[raadsman] (raadsman van [verzoeker] (…))”. Dit wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 23/04839. De leden van de Hoge Raad tegen wie dit wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
2 Beoordeling van het verzoek om wraking van de wrakingskamer en De Groot
De vierde kamer van de Hoge Raad is belast met de behandeling van wrakingsverzoeken. De Groot is voorzitter, en daarmee lid, van de vierde kamer. Artikel 1.2. van het Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden houdt in dat in artikel 1.1.4. van het Procesreglement van de Hoge Raad der Nederlanden is vastgelegd dat de overige leden van een kamer van de Hoge Raad niet zijn belast met de behandeling en beslissing van de zaak, maar dat deze overige leden (de ‘reservisten’) met het oog op het bewaken van de rechtseenheid in de kamer wel kunnen deelnemen aan de beraadslaging over zaken in raadkamer.
Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Onder het behandelen van een zaak in de zin van deze bepaling wordt verstaan: elke rechterlijke bemoeienis met een zaak, van welke aard en omvang dan ook. Het begrip ‘een zaak behandelen’ in artikel 8:15 Awb is dus ruimer dan het begrip ‘een zaak behandelen en beslissen’ in artikel 75 lid 2 en 3 RO. Dit brengt mee dat wraking ook ten aanzien van reservisten mogelijk is.1 Uit het voorgaande volgt dat verzoeker in deze zaak ook ten aanzien van De Groot als reservist van de vierde kamer ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek.
Wraking van de wrakingskamer
Ingevolge artikel 8:16 lid 2 Awb moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek voldoet niet aan de motiveringseis als iedere motivering ontbreekt. Daarvan is slechts sprake als ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat in het verzoek geen enkel feit en geen enkele omstandigheid is vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende rechter schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Een dergelijk verzoek kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb2 en kan misbruik van procesrecht opleveren.3
In aansluiting hierop bepaalt artikel 2.3.2, aanhef en onder a, Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek niet is gemotiveerd. Artikel 8:18 lid 1 Awb staat daaraan niet in de weg.4
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 december 2023 om wraking van de wrakingskamer verzocht na een mededeling van de voorzitter van de wrakingskamer dat de wrakingskamer alleen kan oordelen over het wrakingsverzoek. Het hiervoor in 1.4 genoemde stuk dat verzoeker heeft overgelegd, bevat als grond ten aanzien van de (leden van de) wrakingskamer slechts de opmerking dat T.H. Tanja-van den Broek “van Houthoff komt” en bevat het verzoek een wrakingsdossier uit het verleden te bestuderen omdat daarin raadsheren zijn gewraakt die nu ook in de wrakingskamer zitten.
In de motivering van het wrakingsverzoek worden ten aanzien van de wrakingskamer geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid bij de behandeling van het wrakingsverzoek schade zou kunnen lijden of daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Het onderhavige verzoek voldoet daarmee niet aan de eis dat het verzoek om wraking is gemotiveerd en kan dus niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Om die reden zal de Hoge Raad het verzoek ten aanzien van de wrakingskamer buiten behandeling laten.
Wraking van De Groot
Ten aanzien van De Groot bevat het hiervoor in 1.4 genoemde stuk dat verzoeker heeft overgelegd, onder meer de volgende gronden voor wraking.
“[…] de Groot is BUITENGEWOON lid van de RvS, en zij is tegelijk de president van de HR.
[…] is dus TEGELIJK lid van een gerechtsorgaan (RvS) van een gerechtsniveau in tweede aanleg en de president van een gerechtsorgaan (HR) in derde aanleg.
[…] wist, kon en behoorde te weten (hierna: wist’), dat ingenieurs [verzoeker] en [betrokkene 1] samen strijden tegen de Overheid (gemeente Amersfoort cs), en dat Houthoff samen met de Regievoerende Partijnotaris – notaris tuchtrechter van VBC-notarissen, cq [betrokkene 2] de toetsende partij zijn volgens de Lokale WET, cq raads besluit (rb) 86492.
[…] wist’ als Buitengewoon lid van de RvS dat [betrokkene 3] de HOOFDDOCENT was/is van de Law Firm School (LSF), dus de ADVOCATEN-opleiding van de Zuidas-kantoren, dus er is op deze manier geen zuivere scheiding der machten, dus inbreuk op de scheiding der Rechtsprekende macht (RM) en de Advocatuurlijke macht (Am).
(…)
Geen van deze stukken [naar de HR begrijpt: stukken over het geschil tussen [verzoeker] en de gemeente Amersfoort] heeft de afdeling juridische zaken van de gemeente verstrekt, en dat wist’ […], dus […] wist dat de gemeente cruciale info aan de HR onthoudt (Sr 361), en daarom is […] medeplichtig aan inbreuk op 6 EVRM en 10 UVRM.
(…)
[…] wist’ dat Houthoff fraudeerde, en [betrokkene 4] daarom [verzoeker] in een eerdere zaak geen gelijk wilde geven. In die zaak met [verzoeker] en [betrokkene 4] is gewraakt, en […] wist’ van de INHOUD van dat wrakingsdossier (…)
(…)
Procederen bij de RvS en HR, waar […] aan gelieerd is is ook Oorlog, want alles lijkt er op dat […] haar mede staatsraden in de RvS en haar mede raadsheren in de HR om Diensten (SR 363.3) vroeg/vraagt om te gaan frauderen (SR 364) en/of om de rechtsgangen oneerlijk te laten verlopen.”
De Hoge Raad is van oordeel dat sprake is van een verzoek dat in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Verzoeker baseert zijn verzoek op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen en op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De Hoge Raad bepaalt daarom dat het verzoek tot wraking van De Groot niet kan worden aangemerkt als wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Het verzoek, dat blijk geeft van evident misbruik van het wrakingsmiddel, wordt door de Hoge Raad daarom buiten behandeling gelaten, zonder dat daartoe een zitting als bedoeld in artikel 8:18 lid 1 Awb wordt gehouden. Artikel 8:18 lid 4 Awb en artikel 2.3.2, aanhef en onder e, Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden, welke bepalingen inhouden dat de wrakingskamer in geval van misbruik kan bepalen dat “een volgend verzoek” niet in behandeling wordt genomen, staan daaraan niet in de weg.5 Het voorgaande sluit aan bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die inhoudt dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat “does not immediately appear to be manifestly devoid of merit”.6
Toekomstige wrakingsverzoeken
Hiervoor is al geoordeeld dat het wrakingsverzoek ten aanzien van De Groot misbruik van procesrecht oplevert en dat ten aanzien van de overige leden van de Hoge Raad waartegen het verzoek zich richt geen gronden zijn aangevoerd. Gelet op het aantal wrakingsverzoeken dat verzoeker in deze procedure heeft ingediend en op de inhoud van die verzoeken zal de Hoge Raad op grond van artikel 8:18 lid 4 Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de zaak met nummer 23/01826 of in de zaak met nummer 23/04771 niet in behandeling wordt genomen.
3 Beslissing
De Hoge Raad stelt het verzoek om wraking van V. van den Brink, T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock en G. de Groot buiten behandeling en bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met nummer 23/01826 of in de zaak met nummer 23/04771 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en G.C. Makkink, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2024.