Hoge Raad, 23-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:282, 22/00904
Hoge Raad, 23-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:282, 22/00904
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 februari 2024
- Datum publicatie
- 23 februari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:282
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:716
- Zaaknummer
- 22/00904
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00904
Datum 23 februari 2024
ARREST
in de zaak van
de erfgenamen van [A] (hierna: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 1 februari 2022, nr. 21/001141, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 18/6868) betreffende de aan [A] voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbenden, vertegenwoordigd door G.J.F. Vink, hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.