Hoge Raad, 17-05-2024, ECLI:NL:HR:2024:707, 22/03060
Hoge Raad, 17-05-2024, ECLI:NL:HR:2024:707, 22/03060
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 mei 2024
- Datum publicatie
- 17 mei 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:707
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2022:2567
- Zaaknummer
- 22/03060
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; artt. 1, 3, 8 en 15 Wet OB 1968; bouw en overdracht van een schoolgebouw door de gemeente aan een woningcorporatie om te exploiteren ten behoeve van een brede school en kinderopvang; recht op aftrek; levering onder bezwarende titel; geldlening; tweede cassatie.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/03060
Datum 17 mei 2024
ARREST
in de zaak van
GEMEENTE [X] (voorheen Gemeente [...]; hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2022, nr. 21/016431, betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 en een verzoek van belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting voor datzelfde tijdvak.
1 Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 10 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1230, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, nr. BK-17/009512, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Brouwer, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft als onderdeel van een meeromvattend bouwproject een gebouw doen oprichten voor de huisvesting van een zogenoemde brede school, bestaande uit twee basisscholen, een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf. De totale stichtingskosten van het op 19 februari 2009 opgeleverde gebouw bedroegen € 5.274.440 inclusief omzetbelasting.
Op grond van artikel 91, lid 1, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de Wpo) draagt belanghebbende als gemeente zorg voor de voorzieningen in de huisvesting van onder meer scholen voor het basisonderwijs op het grondgebied van de gemeente. Voor de bekostiging van deze voorzieningen moet op grond van artikel 93 van de Wpo jaarlijks een bekostigingsplafond worden vastgesteld op een zodanige wijze dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de scholen op het grondgebied van de gemeente.
De verplichting zorg te dragen voor huisvesting heeft een gemeente niet als het gaat om peuterspeelzalen en kinderdagverblijven.
Bij de ontwikkeling en de bouw van de brede school waren ook betrokken een woningcorporatie (hierna: de Woningcorporatie) en de stichting bij wie het bevoegd gezag van de twee basisscholen berustte (hierna: de Stichting). Belanghebbende is met de Woningcorporatie en de Stichting overeengekomen dat zij het gebouw vóór de ingebruikneming ervan in eigendom zal overdragen aan de Woningcorporatie en dat de Woningcorporatie het voor de basisscholen bestemde deel van het gebouw zal verhuren aan de Stichting. Bij dat laatste hebben partijen met elkaar afgesproken dat de huurprijs voor de Stichting zal worden bepaald op het niveau van een sluitende exploitatie. Verder zijn zij overeengekomen dat belanghebbende als bouwheer voor dit bouwproject zal optreden.
Op 19 februari 2009, de dag waarop de aannemer het gebouw heeft opgeleverd, heeft belanghebbende bij notariële akte het gebouw in eigendom overgedragen aan de Woningcorporatie. De Woningcorporatie heeft zich bij deze akte ertoe verbonden om het gebouw gedurende dertig jaren te blijven aanwenden als brede school.
Los van de akte heeft belanghebbende bedongen dat zij bij een voorgenomen verkoop van het gebouw door de Woningcorporatie het recht van eerste koop heeft. De dan te betalen prijs wordt bepaald door de hierna genoemde koopsom voor de Woningcorporatie, en de verschuldigde omzetbelasting en overdrachtsbelasting, waarbij rekening wordt gehouden met de vrijval van de onderhoudsvoorziening.
De koopprijs waarvoor belanghebbende het gebouw aan de Woningcorporatie verkocht, bedroeg volgens de akte van levering € 550.000 exclusief omzetbelasting. Het ter zake van deze levering verschuldigde bedrag aan omzetbelasting van € 104.500 heeft belanghebbende op aangifte voldaan.
De ter zake van de verkrijging van het gebouw op de voet van artikel 15, lid 4, van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer verschuldigde overdrachtsbelasting ten bedrage van € 316.466 komt volgens de akte van levering voor rekening van de Woningcorporatie.
De aannemer heeft een factuur uitgereikt waarbij hij aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 628.320 aan omzetbelasting in rekening bracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het bedrag van € 1.398 aan omzetbelasting dat zij op aangifte over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 had voldaan. Zij heeft daarbij verzocht om teruggaaf van – per saldo – € 626.922 (€ 1.398 ‑/‑ € 628.320).
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet op grond van artikel 15, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) recht heeft op aftrek van de haar ter zake van de oprichting van het gebouw in rekening gebrachte omzetbelasting. Hij heeft dit standpunt onder meer erop gegrond dat belanghebbende het gebouw niet onder bezwarende titel aan de Woningcorporatie heeft geleverd.