Hoge Raad, 14-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:865, 23/02950
Hoge Raad, 14-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:865, 23/02950
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juni 2024
- Datum publicatie
- 14 juni 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:865
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2023:1194
- Zaaknummer
- 23/02950
Inhoudsindicatie
Wet WOZ; artikel 40, lid 2; gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen; niet-behandelde grief in het principale hoger beroep over wegingsfactor.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02950
Datum 14 juni 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE REGIONALE BELASTING GROEP
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 juni 2023, nr. BK-22/00310, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep (hierna: de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nrs. ROT 20/6465, ROT 21/219 en ROT 21/220) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken aan de [b-straat 1], de [c-straat 1] en de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaken) per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op respectievelijk € 449.000, € 93.000 en € 388.000. Gelijktijdig zijn aan belanghebbende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen en tegen de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift en de nadere aanvulling daarop verzocht de grondstaffel en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende in de bezwaarfase alleen de taxatieverslagen toegezonden.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Volgens de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaken niet te hoog is vastgesteld. De Rechtbank heeft verder geoordeeld dat de heffingsambtenaar de gevraagde stukken op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ aan belanghebbende had moeten verstrekken. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten. Omdat belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, heeft de Rechtbank op grond van artikel 2, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht aanleiding gezien de proceskostenvergoeding te verminderen. Omdat het volgens de Rechtbank redelijk is om de helft van de gebruikelijke vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe te kennen, is de Rechtbank bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding uitgegaan van een wegingsfactor van 0,5.
3 Procedure voor het Hof
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. In dat hoger beroep was de door de Rechtbank vastgestelde vergoeding van proceskosten in geschil.
De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. In het incidentele hoger beroep was in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de gevraagde stukken voorafgaand aan het hoorgesprek aan belanghebbende had moeten toesturen.
Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de heffingsambtenaar op grond van het bepaalde in artikel 40 van de Wet WOZ niet verplicht was naast het taxatieverslag ook de andere stukken waarom belanghebbende tijdens de bezwaarfase heeft verzocht, voorafgaand aan het horen toe te zenden.
Gelet op de gegrondbevinding van het incidentele hoger beroep, is het Hof niet toegekomen aan de beoordeling van de grief van belanghebbende in het principale hoger beroep. Volgens het Hof heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ten onrechte gegrond verklaard en de heffingsambtenaar daarom ten onrechte veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behalve voor zover deze betrekking heeft op de waarde van de onroerende zaken en de aanslagen.