Home

Hoge Raad, 31-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:158, 24/03954

Hoge Raad, 31-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:158, 24/03954

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
31 januari 2025
Datum publicatie
31 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:158
Zaaknummer
24/03954

Inhoudsindicatie

Art. 8:36c Awb; datum van ontvangst van (proces)stukken bij elektronisch procederen; notificatiebericht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/03954

Datum 31 januari 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 september 2024, nr. BK-23/1136, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 13 juni 2024. De uitspraak van het Hof op het verzet is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, heeft tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Bij brief van 16 november 2023 heeft belanghebbende op digitale wijze hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. Die uitspraak betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Bij bericht van 23 november 2023, geplaatst in het webportaal Mijn Rechtspraak, heeft de griffier van het Hof belanghebbende meegedeeld dat belanghebbende heeft verzuimd de gronden van het hoger beroep te vermelden. De griffier heeft belanghebbende de gelegenheid gegeven dit verzuim uiterlijk op 21 december 2023 te herstellen.

2.2

Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn geen gebruik gemaakt van de gelegenheid de gronden van het hoger beroep in te dienen. Met toepassing van artikel 8:54 Awb heeft het Hof het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.

2.3

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende verzet gedaan. Het Hof heeft het verzet ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Hof overwogen dat belanghebbende digitaal hoger beroep heeft ingesteld via Mijn Rechtspraak, dat hij vanaf 16 november 2023 toegang had tot dit systeem, dat tot dit systeem het digitale dossier van belanghebbende behoorde dat vanaf 16 november 2023 is opgebouwd, en dat belanghebbende het hiervoor in 2.1 bedoelde bericht van 23 november 2023 om 9:42 uur heeft ontvangen en vanaf dat moment ook heeft kunnen inzien.

3 Beoordeling van de klachten

3.1

De klachten van belanghebbende zijn gericht tegen de hiervoor in 2.3 weergegeven oordelen van het Hof. De klachten voeren onder meer aan dat belanghebbende het hiervoor in 2.1 bedoelde bericht van 23 november 2023 niet heeft ontvangen en evenmin een kennisgeving als bedoeld in artikel 8:36c Awb.

3.2

De Hoge Raad stelt het volgende voorop.

3.2.1

Indien partijen langs elektronische weg procederen, zijn de bepalingen van afdeling 8.1.6a Awb van toepassing. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze afdeling blijkt dat als een van de partijen een stuk heeft ingediend in het digitale systeem voor gegevensverwerking van het gerecht (hierna: het digitale systeem) of de bestuursrechter een bericht in dat systeem heeft geplaatst, partijen hiervan een in beginsel elektronisch notificatiebericht krijgen.1

3.2.2

In overeenstemming hiermee bepaalt artikel 8:36c, lid 2, Awb dat het tijdstip waarop de bestuursrechter de geadresseerde een notificatiebericht stuurt waaruit blijkt dat een bericht voor hem toegankelijk is in het digitale systeem, het tijdstip is waarop de geadresseerde dat bericht heeft ontvangen.2

3.2.3

Van de ontvangst van notificatieberichten kan desgewenst worden afgezien. Indien een betrokkene daarvoor kiest, geldt op grond van artikel 8:36c, lid 4, Awb als tijdstip van ontvangst van een bericht, het tijdstip waarop dit bericht voor hem toegankelijk is geworden in het digitale systeem.3

3.3

Volgens het hiervoor in 2.3 weergegeven oordeel van het Hof heeft belanghebbende het hiervoor in 2.1 bedoelde bericht van 23 november 2023 ontvangen op het tijdstip waarop dit bericht voor hem toegankelijk is geworden in het digitale systeem. Indien het Hof met dit oordeel heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat als een partij elektronisch procedeert een aan die partij geadresseerd bericht altijd door die partij wordt ontvangen op het tijdstip waarop dat bericht voor hem toegankelijk is geworden in het digitale systeem, getuigt dat oordeel, gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen, van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, zoals hiervoor in 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Uit de uitspraak van het Hof blijkt immers niet dat belanghebbende een notificatiebericht heeft ontvangen of heeft afgezien van de ontvangst van notificatieberichten als bedoeld in artikel 8:36c, lid 4, Awb. De klachten slagen in zoverre.

3.4

De bestreden uitspraak kan daarom niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

4 Proceskosten

5 Nader feitenonderzoek door de Hoge Raad

6 Beslissing