Hoge Raad, 28-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:337, 24/03289
Hoge Raad, 28-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:337, 24/03289
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 februari 2025
- Datum publicatie
- 28 februari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:337
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2024:1493
- Zaaknummer
- 24/03289
Inhoudsindicatie
Procesrecht; art. 7:15, lid 2, Awb en art. 8:69 Awb; Besluit proceskosten bestuursrecht; bij uitspraak op bezwaar toegekende vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand; omvang rechtsstrijd.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/03289
Datum 28 februari 2025
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 augustus 2024, nr. BK-23/7111, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 22/3158), betreffende een bij uitspraak op bezwaar op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb toegekende vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend en zich daarbij gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
2 Uitgangspunten in cassatie
Aan belanghebbende is op 2 juli 2021 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd. Een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen die naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2022 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd.
Bij het doen van de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar. Die vergoeding heeft hij op grond van artikel 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang gelezen met punten 1 en 2 van onderdeel A5 en punt 1 van onderdeel B2 van de bij dat besluit behorende bijlage (tekst 2022; hierna: de Bijlage) vastgesteld op € 538, uitgaande van 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting), wegingsfactor 1, en een waarde per punt van € 269.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, omdat volgens haar de naheffingsaanslag moet worden vernietigd dan wel die aanslag verder had moeten worden verminderd. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 juni 2023 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld onder aanvoering van dezelfde grieven die zij eerder in beroep had aangevoerd wat betreft de naheffingsaanslag. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 7 augustus 2024 ongegrond verklaard.
3 Beoordeling van de klacht
Het cassatieberoep is ingesteld onder aanvoering van één klacht, te weten dat de Inspecteur de vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tot een te laag bedrag heeft vastgesteld. Volgens de klacht had de Inspecteur, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, bij het vaststellen van die vergoeding moeten uitgaan van het in punt 2 van onderdeel B2 van de Bijlage vermelde bedrag per punt.
De juistheid van een beslissing van de inspecteur op een verzoek als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb om een vergoeding van kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, kan met het instellen van beroep tegen die uitspraak op bezwaar bij de belastingrechter aan de orde worden gesteld, ook als dat beroep uitsluitend die beslissing betreft.
In dit geval heeft de Inspecteur belanghebbende bij uitspraak op bezwaar een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende voor de Rechtbank over deze beslissing van de Inspecteur heeft geklaagd. In deze procedure betrof het geschil voor de Rechtbank en het Hof uitsluitend de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag en niet de bij die uitspraak gegeven beslissing om de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan belanghebbende te vergoeden. Zowel de Rechtbank als het Hof heeft de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Onder deze omstandigheden is het gerechtshof niet bevoegd ambtshalve te onderzoeken of de inspecteur bij het vaststellen van de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar de juiste waarde per punt heeft gehanteerd.
Bij deze stand van zaken staat de hiervoor in 2.2 bedoelde beslissing van de Inspecteur dus onherroepelijk vast en kan die beslissing daarom niet in cassatie alsnog tot zelfstandig voorwerp van geschil worden gemaakt.
Het Hof heeft terecht geen oordeel gegeven over die beslissing van de Inspecteur. De klacht stuit daarop af.