Hoge Raad, 14-03-2025, ECLI:NL:HR:2025:394, 22/04813
Hoge Raad, 14-03-2025, ECLI:NL:HR:2025:394, 22/04813
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 maart 2025
- Datum publicatie
- 14 maart 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:394
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2022:2270
- Zaaknummer
- 22/04813
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/04813
Datum 14 maart 2025
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 november 2022, nr. BK-19/004531, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/7649) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. Asbreuk, heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
2. Beoordeling van het in het principale beroep in cassatie voorgestelde middel en van het in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel
De Hoge Raad heeft zowel de in het principale beroep in cassatie aangevoerde klachten als de in het incidentele beroep in cassatie aangevoerde klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 20 december 2022. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden.
Wat betreft de aanslag en de beschikking inzake belastingrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade, omdat belanghebbende daar niet om heeft verzocht.
Wat betreft de boetebeschikking geldt dat het Hof de vernietiging daarvan door de Rechtbank heeft bevestigd. Uit hetgeen hiervoor in onderdeel 2 is geoordeeld over het principale cassatieberoep van de Staatssecretaris, volgt dat die vernietiging in cassatie in stand blijft. Aangezien belanghebbende niet heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, kent de Hoge Raad belanghebbende wat betreft de boetebeschikking evenmin een vergoeding toe en volstaat de Hoge Raad met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM. De verdragsschending is daarmee voldoende gecompenseerd.2
4 Proceskosten
Wat betreft het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende voor het geding in cassatie heeft moeten maken.
Wat betreft het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ziet de Hoge Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.