Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 15-06-2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361, AUA201701449
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 15-06-2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361, AUA201701449
Gegevens
- Instantie
- Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Datum uitspraak
- 15 juni 2018
- Datum publicatie
- 18 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:OGEAA:2018:361
- Zaaknummer
- AUA201701449
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft te laat bezwaar gemaakt maar zij heeft geloofwaardig verklaard dat zij pas na de dagtekening bekend is geworden met de aanslag. Zij heeft vervolgens na één maand bezwaar ingediend. Dat is niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk. Maar het feit dat in het verleden altijd een termijn van één maand is geaccepteerd, vormt in dit geval een bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat het bezwaar toch ontvankelijk is.
Uitspraak
Uitspraak van 15 juni 2018
BBZ nr. AUA201701449
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
TUSSENUITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ X ] N.V., gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.
1 PROCESVERLOOP
Aan belanghebbende is op 9 juli 2014 een aanslag grondbelasting over het jaar 2014 opgelegd.
Belanghebbende is op 13 februari 2015 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.
De Inspecteur heeft op 8 mei 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is op 5 juli 2017 in beroep gekomen tegen de uitspraak op
bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van Afl. 150,- aan griffierecht voldaan.
De Inspecteur heeft op 13 september 2017 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 28 november 2017 schriftelijk gereageerd op het verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Ter zitting van 8 december 2017 te Aruba zijn namens belanghebbende verschenen [ A ] en [ B ], beiden verbonden aan [ Q ], en [ C ] (deskundige). Namens de Inspecteur zijn verschenen [ D ], [ E ] en [ F ]. Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota ingebracht en voorgedragen. Gelijktijdig met de onderhavige zaak zijn behandeld de zaken, bekend onder de nummers BBZ-AUA201701450 (grondbelasting 2015) en BBZ-AUA201701451 (grondbelasting 2016). Het onderzoek is na de zitting niet gesloten.
Op 9 januari 2018 heeft belanghebbende per e-mail nadere gegevens verstrekt. Daarop heeft de Inspecteur op 23 januari 2018 gereageerd en tevens vragen gesteld.
Op 2 februari 2018 heeft belanghebbende die vragen beantwoord. Op 16 februari 2018 heeft de Inspecteur daarop gereageerd.
Op 16 maart 2018 heeft belanghebbende de gronden van beroep aangevuld.
Op 23 maart 2018 heeft een getuigenverhoor en een zitting plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig namens belanghebbende [ A ] en [ B ], als voornoemd en namens de Inspecteur [ D ] en [ E ], als voornoemd en [ N ].
2 FEITEN
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
Belanghebbende heeft het erfpachtrecht van een perceel grond van 45.569 m2, gelegen te L.G. Smith Boulevard [ 00], Palm Beach. Op het perceel grond bevindt zich een gebouw, dat eigendom is van belanghebbende. In het gebouw wordt door belanghebbende het [ L ] Hotel, Spa en Casino Resort geëxploiteerd. Het resort is afgebouwd in 2013 en beschikt over [00] kamers, een casino, een detailhandel, een vergaderzaal, een restaurant, een lounge en een Spa. Het perceel grond en de opstallen worden hierna aangeduid als “de onroerende zaak”.
Aan belanghebbende is op 9 juli 2014 een aanslag grondbelasting over het jaar 2014 opgelegd naar een waarde van de onroerende zaak van Afl. 400.202.816. De aanslag bedraagt Afl. 1.600.811,24. Het aanslagbiljet vermeldt als adres: L.G. Smith Boulevard [00], Aruba.
Tot de gedingstukken behoren twee aanmaningen van respectievelijk 20 oktober 2014 en 6 november 2014, gericht aan het in 2.3 vermelde adres en met, kort gezegd, als omschrijving:
Aanmaning 20 oktober 2014: grondbelasting 2014, datum aanslag 9 juli 2014, vervaldatum 8 augustus 2014, te betalen Afl. 800.415,62;
Aanmaning 6 november 2014: grondbelasting 2014, datum aanslag 9 juli 2014, vervaldatum 30 september 2014, te betalen Afl. 400.212,81.
Beide aanmaningen noemen hetzelfde aanslagnummer.
Belanghebbende heeft, op verzoek van de gemachtigde, op 6 februari 2015 een duplicaat van de aanslag grondbelasting 2014 ontvangen.
Tot de gedingsukken behoren de volgende e-mails:
E-mail van 4 februari 2015 van [ P ] (Senior Assistent Director of Finance, hierna: [ P ]) aan [ R ] (gemachtigde):
“(…)
We just receive our property tax invoice from the Aruba government, could you please review and let us know if this is correct and if is just for the [ L ], Aruba property only? It seem they are charging Afl. 400.000 per quarter which seem very high (…)”
E-mail van 9 februari 2015 van [ S ] (Financieel directeur) aan [ T ] (vertegenwoordigster van de eigenaren van belanghebbende):
(…)
The ground tax notice (Grondbelasting) was received by [ I ] on January 13th. This is the first notification received by the hotel. Nothing was received for prior years.”
Belanghebbende heeft op 13 februari 2015 bezwaar ingediend tegen de aanslag.
De Inspecteur heeft op 8 mei 2017 uitspraak gedaan en daarin gesteld dat het bezwaar te laat is ingediend, maar hij heeft daaraan geen conclusie verbonden. Hij heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 5 juli 2017 beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar. Hierin stelt zij, net zoals eerder in het bezwaarschrift, dat ze niet bekend was met de aanslag totdat ze op 4 februari 2015 een aanmaning ontving.
Ter zitting heeft de Inspecteur verzocht om ofwel [ P ] ofwel [ S ] als getuigen te horen. Als [ P ] onder ede zou verklaren dat hij (namens belanghebbende) de aanmaning pas op of rond 4 februari 2015 ontvangen heeft dan zal de Inspecteur dat als feit accepteren.
Op 9 januari 2018 heeft belanghebbende een e-mail aan het Gerecht gestuurd met de volgende tekst:
(…)
“Zoals u reeds op de hoogte bent, weet onze cliënt ([ X ] NV) van het bestaan van de aanslag grondbelasting 2014 sinds 4 februari 2015, naar aanleiding van de ontvangst van de aanmaningen hiertoe bij email van de heer [ P ] (werkzaam bij de
[ L ] ) op deze dag.
Tijdens de zitting is tezamen met de inspecteur afgesproken dat, indien de heer [ P ] onder ede verklaart deze aanmaningen op deze datum te hebben ontvangen, de inspecteur de ontvankelijkheid van deze aanslag niet meer zal betwisten. De heer [ P ] is bereid het vorenstaande onder ede te verklaren.
Echter, bij nadere correspondentie met de advocaten van [ L ] (operations) (niet zijnde de eigenaren van het hotel) zijn wij op de hoogte gesteld dat de betreffende aanmaningen aanvankelijk door de assistent van de heer [ P ] op 13 januari 2015 zijn ontvangen tijdens de afwezigheid (vakantie) van de heer [ P ]. Zij heeft de aanmaningen naar de heer [ P ] gestuurd na terugkomst van zijn vakantie.” (…)
In de hierop volgende e-mailwisseling stelt de Inspecteur dat de feiten elke keer wijzigen en dat ze een getuigenverklaring van alleen [ P ] niet meer voldoende vindt. Ook de assistent die de aanmaning op 13 januari 2015 zou hebben ontvangen, zou als getuige gehoord moeten worden.
Tijdens de zitting van 20 maart 2018 zijn [ P ] en de toenmalige assistent, mevrouw [ I ] (hierna: [ I ]), als getuigen gehoord. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met dagtekening 23 maart 2018 aan partijen is verzonden. In dit proces-verbaal is met betrekking tot de door [ I ] en [ P ] afgelegde getuigenverklaringen onder meer het volgende vermeld:
(…)
[ I ]: “Ik kan me niet herinneren hoe het exact is gegaan met de aanmaningen die zijn ontvangen. Ik kan niet bevestigen dat de datum van ontvangst van de aanmaningen die genoemd wordt, 13 januari 2015, klopt. (…). Ik kan me niet meer herinneren aan wie ik de desbetreffende aanmaning heb doorgegeven. In zijn algemeenheid geef ik aanmaningen en stukken van de belastingdienst door aan de manager en de assistent director. Dat was [ P ], Senior director Finance. Als hij er niet was dan liet ik het in zijn postbox.
Ik kan me niet herinneren hoe in zijn algemeenheid de datum van binnenkomst van post te bewijzen is/zichtbaar was. We hebben geen register.”
[ P ]: (…) “de post die voor mij bestemd was, kreeg ik in mijn kantoor van [ I ]. (…). Ik kan me niet concreet herinneren hoe en wanneer de aanmaningen bij mij terecht gekomen zijn. De exacte dag kan ik me niet herinneren. Ik kreeg het van
[ I ]. Ik kan me kan herinneren dat op de dag dat de aanmaningen aan mij zijn gegeven, 4 februari 2015 geloof ik, ik die doorgegeven heb aan de eigenaren. Ik kan me herinneren dat dat op 4 februari 2015 was, aangezien ik het heb gescand en naar mezelf heb verzonden. Ik zou niet weten waar de datum van 13 januari 2015, waarop zoals vermeld in de stukken, de aanmaningen zouden zijn ontvangen door mevrouw [ I ] uit afgeleid zou kunnen worden. [ S ] was in die periode Director of Finance.”
3 GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
Tussen partijen is de ontvankelijkheid van het bezwaar in geschil. Belanghebbende stelt dat zij pas op 4 februari 2015 op de hoogte is geraakt van de aanslag en dat zij de aanslag pas op 6 februari 2015 heeft ontvangen. Bij gebrek aan wetenschap betwist zij de tijdige verzending van de aanslag, waardoor de bezwaartermijn pas op 6 februari 2015 is aangevangen. Bovendien is er volgens belanghebbende sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Inspecteur acht het ongeloofwaardig dat belanghebbende de aanslag niet of rond de dagtekening ervan heeft ontvangen. Hij is van mening dat belanghebbende te laat bezwaar heeft gemaakt en dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
Daarnaast is de waarde van de onroerende zaak in geschil. De Inspecteur bepleit een waarde van Afl. 400.262.816. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaak Afl. 237.900.000 bedraagt.