Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 02-07-2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:176, CUR201700497 tot en met CUR201700499
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 02-07-2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:176, CUR201700497 tot en met CUR201700499
Gegevens
- Instantie
- Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
- Datum uitspraak
- 2 juli 2018
- Datum publicatie
- 24 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:OGEAC:2018:176
- Zaaknummer
- CUR201700497 tot en met CUR201700499
Inhoudsindicatie
Het verzet is ongegrond. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift zijn e-mailadres vermeld. Naar dat e-mailadres zijn tot tweemaal toe e-mails verzonden, waarbij belanghebbende werd gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht. Dat deze e-mails in de junkmail van belanghebbende terecht zijn gekomen en niet door hem zijn geraadpleegd, komt voor risico van belanghebbende zelf. Belanghebbende is ter zake van het niet betalen van griffierecht in verzuim.
Uitspraak
Uitspraak van 2 juli 2018
BBZ nrs. CUR201700497 tot en met CUR201700499
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het verzet van:
X, wonende te Curaçao,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 7a Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) gedane uitspraak van dit Gerecht van 20 december 2017, nummers CUR201700497 tot en met CUR201700499, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur der Belastingen te Curaçao.
1 PROCESVERLOOP
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2013 aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting, premie AOV/AWW en premie AVBZ.
De Inspecteur heeft op 7 april 2017 uitspraken op bezwaar gedaan.
Belanghebbende heeft op 7 juni 2017 beroep ingesteld.
Bij e-mailbericht van 28 juni 2017 heeft de griffier belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht ten bedrage van Naf. 50. Daarbij is meegedeeld dat, als het verschuldigde bedrag na zes weken niet is betaald, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Bij e-mailbericht van 2 november 2017 heeft de griffier belanghebbende nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht. Daarbij is meegedeeld dat, als het verschuldigde bedrag na twee weken niet is betaald, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Belanghebbende heeft het in rekening gebrachte bedrag van Naf. 50 niet betaald.
Het Gerecht heeft op 20 december 2017 uitspraak gedaan en het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald.
Belanghebbende heeft op 19 februari 2018 tegen de uitspraak van het Gerecht verzet aangetekend. In het verzetschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat hij de e-mailberichten van 28 juni 2017 en 2 november 2017 nimmer heeft ontvangen.
Het verzet is behandeld ter zitting van het Gerecht van 28 juni 2018. Belanghebbende is verschenen.
2 BEOORDELING VAN HET VERZET
Van de indiener van een beroepschrift wordt een griffierecht geheven. Op grond van artikel 18, lid 3 ALL wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het griffierecht binnen zes weken na de verzending van zijn mededeling dient te zijn betaald aan het Gerecht.
Ingevolge artikel 18, lid 4 ALL wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard als het griffierecht niet tijdig is betaald, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
Bij e-mailberichten van 28 juni 2017 en 2 november 2017 heeft de griffier belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een nota griffierecht ook via e-mail aan een indiener van een beroepschrift kan worden gestuurd, mits de indiener kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend, bijvoorbeeld door vermelding van zijn e-mailadres in het beroepschrift.
Indien de nota griffierecht wordt toegezonden aan het door de indiener vermelde e-mailadres, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat de indiener op de verschuldigdheid van het griffierecht is gewezen. Stelt de indiener dat hij ter zake van het niet betalen van het griffierecht niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest omdat hij de nota griffierecht buiten zijn toedoen niet heeft ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de nota griffierecht hem per e-mail heeft bereikt.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende in zijn beroepschrift zijn e-mailadres ‘x@hotmail.com’ vermeld. Daarin heeft de griffier aanleiding mogen zien de correspondentie met belanghebbende per e-mail te voeren. Zo heeft de griffier de nota griffierecht tweemaal aan voornoemd e-mailadres toegestuurd, alsmede de uitspraak van 20 december 2017.
In reactie op de uitspraak van 20 december 2017 heeft belanghebbende bij e-mailbericht van dezelfde datum het volgende aan de griffier geschreven:
“Met volstrekte verbazing bevestig ik het ontvangst van deze e-mail en vonnis. Ik heb wederom gekeken in mijn inbox en kan op de datum van 28 juni uw e-mail niet aantreffen. Mijn junkmail bestand is tot 15 november 2017 en is waarschijnlijk daarvoor geledigd. Mocht ik per abuis uw e-mail via junkmail hebben gewist, bied ik mijn verontschuldiging aan. Uw e-mail van vandaag echter heb ik wel mooi in mijn inbox ontvangen. Uw brief van 2 november 2017 heb ik helaas ook niet ontvangen.”
In zijn verzetschrift merkt belanghebbende op dat het voor hem niet duidelijk is waardoor de e-mailberichten van 28 juni 2017 en 2 november 2017 niet zijn ontvangen, terwijl het e-mailbericht van 20 december 2017 wel in zijn inbox is ontvangen.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de e-mails met de nota’s griffierecht aan zijn e-mailadres zijn toegestuurd, maar dat deze in zijn junkmail zijn terecht gekomen en niet door hem zijn geraadpleegd. Belanghebbende is mitsdien op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Dat belanghebbende zijn junkmail niet heeft geraadpleegd, komt voor risico van belanghebbende zelf, zodat niet kan worden gezegd dat hij ter zake van het niet betalen van het griffierecht niet in verzuim is geweest.
Gelet op het vorenstaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
3 PROCESKOSTENVERGOEDING
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.