Home

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 23-08-2024, ECLI:NL:OGEAC:2024:169, BBZ nrs. CUR202301931 en CUR202301932

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 23-08-2024, ECLI:NL:OGEAC:2024:169, BBZ nrs. CUR202301931 en CUR202301932

Gegevens

Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Datum uitspraak
23 augustus 2024
Datum publicatie
4 september 2024
ECLI
ECLI:NL:OGEAC:2024:169
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR202301931 en CUR202301932

Inhoudsindicatie

In geschil zijn de naheffingsaanslagen winstbelasting 2017 en 2018 nadat deze zijn verminderd tot een verschuldigde belasting van NAf 33.072 (2017) en NAf 265.287 (2018).

In deze zaak is een antwoord gegeven op de vraag of een beroep op opgewekt vertrouwen het opleggen van naheffingsaanslagen voor de jaren 2017 en 2018 verhindert.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat uiterlijk op 8 januari 2020 bij belanghebbende een in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat de winst voortvloeiend uit de activiteiten van belanghebbende door de Inspecteur niet bij belanghebbende zou worden belast.

Het beroep is daarom gegrond en de naheffingsaanslagen winstbelasting voor de jaren 2017 en 2018 dienen vernietigd te worden. De overige vragen die aan de orde waren – waaronder de vraag of sprake is van fraus legis – behoeven hiermee geen nadere beantwoording.

Uitspraak

Uitspraak van 23 augustus 2024

BBZ nrs. CUR202301931 en CUR202301932

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

[Belanghebbende] N.V. , gevestigd te Curaçao,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,

de Inspecteur.

1 PROCESVERLOOP

1.1

Aan belanghebbende is, gedagtekend 26 juni 2019, een naheffingsaanslag winstbelasting 2017 opgelegd naar een verschuldigde belasting van NAf 1.140.000, alsmede gelijktijdig een boete tot een bedrag van NAf 10.000.

1.2

Aan belanghebbende is, gedagtekend 29 juni 2020, een naheffingsaanslag winstbelasting 2018 opgelegd naar een verschuldigde belasting van eveneens NAf 1.140.000, alsmede gelijktijdig een verzuimboete tot een bedrag van NAf 10.000.

1.3

Belanghebbende heeft op respectievelijk 14 augustus 2019 (2017) en 21 juli 2020 (2018) bezwaar gemaakt tegen de beide naheffingsaanslagen en boetes.

1.4

De Inspecteur heeft op 25 april 2023 uitspraken op bezwaar gedaan en de naheffingsaanslag 2017 verminderd naar een verschuldigde belasting van NAf 33.072 en de gelijktijdig opgelegde verzuimboete verminderd naar nihil, alsmede de naheffingsaanslag 2018 verminderd naar een verschuldigde belasting van NAf 265.287 en de gelijktijdig opgelegde verzuimboete verminderd naar nihil.

1.5

Belanghebbende is op 23 juni 2023 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van in totaal NAf 300.

1.6

De Inspecteur heeft op 19 april 2024 een verweerschrift ingediend.

1.7

De zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2024 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B] en [C].

1.8

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

1.9

Het Gerecht heeft aan het einde van de behandeling ter zitting het onderzoek gesloten.

2 FEITEN

2.1

Belanghebbende oefent het bedrijf van hypotheekbank uit, verstrekt uit dien hoofde leningen onder hypothecair verband, verkrijgt en vervreemdt onroerende zaken en verleent bemiddeling bij het sluiten van verzekeringen.

2.2

Zowel in 2017 als in 2018 bestond het geplaatste kapitaal van belanghebbende uit 1.500 aandelen die verdeeld waren over de volgende aandeelhouders:

- [ K], 1.400 aandelen (93,33%);

- [ L] , 50 aandelen (3,33%);

- [ M], 35 aandelen (2,33%);

- [ N], 10 aandelen (0,67%), en

- [ O]; 5 aandelen (0,33%)

2.3

De aandeelhouders [K] en [L], tezamen voor 96,67% aandeelhouder van belanghebbende, zijn over de door hen behaalde winsten geen winstbelasting verschuldigd (objectief vrijgesteld).

2.4

Tot en met het belastingjaar 2014 was belanghebbende het reguliere winstbelastingtarief verschuldigd.

2.5

Bij brief van 30 maart 2015 heeft belanghebbende het verzoek ingediend om met ingang van 1 januari 2015 te worden aangemerkt als transparante vennootschap als bedoeld in artikel 3, lid 1, onderdeel c van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: de ALL).

2.6

Vanwege het uitblijven van een reactie van de Inspecteur binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek moet het verzoek, als bedoeld in 2.5, op grond van artikel 3b, lid 1 van de ALL geacht te zijn ingewilligd door de Inspecteur.

2.7

Op 8 januari 2020 heeft de Inspecteur naar aanleiding van een telefonisch overleg met de voormalige adviseur van belanghebbende, [X], belanghebbende bericht dat hij [K] voor wat betreft de aan haar toe te rekenen inkomsten, zijnde 93,3% van de winst die is voortgevloeid uit de activiteiten van belanghebbende, zal aanmerken als belastingplichtige. Voorts heeft de Inspecteur bericht dat de overige activiteiten van [K] die zijn vrijgesteld op grond van artikel 2, lid 1, onder b van de Landsverordening winstbelasting vrijgesteld kunnen blijven. In verband met het vorenstaande heeft de Inspecteur onder andere de aangiften winstbelasting met de daarbij behorende jaarcijfers van [K] voor de jaren 2015 tot en met 2018 opgevraagd.

2.8

Bij schrijven van 7 februari 2020 heeft [K] gereageerd op het bericht van de Inspecteur van 8 januari 2020. Belanghebbende heeft daarbij aangegeven van mening te zijn dat de aan haar toerekenbare inkomsten voortvloeiende uit de activiteiten van belanghebbende, net als al haar overige inkomsten, objectief vrijgesteld dienen te worden en dat zij dit standpunt ook bij de nog in te dienen aangiften zal innemen.

2.9

In diens verweerschrift heeft de Inspecteur vermeld dat er nadien nog vervolgcorrespondentie heeft plaatsgevonden. Deze correspondentie, zo deze er al is, maakt geen deel uit van de stukken van het geding.1

2.10

Bij brief van 9 maart 2023 heeft de Inspecteur alsnog het door belanghebbende op 30 maart 2015 gedane verzoek om belanghebbende aan te merken als transparante vennootschap met terugwerkende kracht, tot de datum van het verzoek, afgewezen. Als reden daarvoor voert de Inspecteur het volgende aan:

‘De aandeelhouders van [Q] [Gerecht: [Q]] zijn nagenoeg allemaal vrijgestelde vennootschappen. Indien [Q] als een transparante vennootschap wordt aangemerkt, wordt hij voor de belastingheffing behandeld als maatschap en de aandeelhouders tot het vermogen van de vennootschap als maten in de maatschap. De behandeling van de vennootschap als maatschap heeft tot gevolg dat de aard van het inkomen van de vennootschap bij rechtstreekse toerekening aan de aandeelhouder op grond van transparantie niet verandert (pagina 6 MvT). Hierdoor is er sprake van fraus legis. Van fraus legis is sprake indien voldaan wordt aan het motiefvereiste en het normvereiste. Het motiefvereiste houdt in dat het doorslaggevende motief voor het aangaan van de structuur is het verijdelen van de belastingheffing. Het normvereiste houdt in dat in strijd met doel en strekking van de wet wordt gehandeld.

In het onderhavige geval wordt aan beide vereiste voldaan. Het afzonderen van het vermogen van [Q] N.V. dient geen reëel of economisch doel. Het enige doel is het ontgaan van het normale winstbelastingtarief van 22% (= motiefvereiste). [Q] N.V. staat onder toezicht van de [Bank] met als gevolg dat het vermogen van [Q] N.V. niet onder een vrijgesteld regime gebracht mag worden (= motiefvereiste)2.’

2.11

Zowel voor het jaar 2017 als voor het jaar 2018 heeft belanghebbende voldaan aan de op haar ingevolge artikel 45, lid 4 van de ALL rustende verplichting, te weten het binnen 12 maanden na afloop van de boekjaren 2017 en 2018 verstrekken van een opgave aan de Inspecteur betreffende derden die in die jaren aandeelhouder van belanghebbende zijn geweest, alsmede de verklaring dat op geen enkel moment toonderaandelen hebben uitgestaan en het verstrekken van een begin- en eindbalans en verlies- en winstrekening over de jaren 2017 en 2018.

2.12

Volgens de commerciële jaarcijfers bedraagt de winst van belanghebbende voor de jaren 2015 tot en met 2018 respectievelijk NAf 2.744.494 (2015), NAf 4.962.875 (2016), NAf 150.3303 (2017) en NAf 1.205.8544 (2018).

2.13

Voor de belastingjaren 2015 tot en met 2019 heeft belanghebbende geen aangiften winstbelasting gedaan, voor de jaren 2020 tot en met 2022 heeft zij voorlopige en definitieve nihil-aangiften gedaan.

2.14

Voor het belastingjaar 2015 heeft de Inspecteur, gedagtekend 29 juni 2017, een naheffingsaanslag winstbelasting opgelegd naar een verschuldigde belasting van NAf 1.140.000 en gelijktijdig een verzuimboete van NAf 2.500. Tegen deze naheffingsaanslag en boete is door belanghebbende bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft in haar bezwaar aangevoerd dat het verzoek om de transparante status is ingewilligd, omdat de Inspecteur niet binnen twee maanden heeft gereageerd op het verzoek en dat bovendien is voldaan aan de voorwaarden voor het voldoen aan de transparante status, namelijk dat alle aandelen op naam luiden, dat het bestuur een register bijhoudt van uiteindelijk gerechtigden die een 10% belang hebben en dat de statuten voorzien in een aanbiedingsregeling als bedoeld in artikel 3, lid 2 van de ALL. Op 30 november 2017 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag vernietigd.

2.15

Voor het jaar 2016 en de jaren 2017 en 2018, die centraal staan in dit geding, is eveneens bezwaar ingediend tegen de opgelegde naheffingsaanslagen winstbelasting, maar die aanslagen zijn gehandhaafd, dan wel verminderd naar de winsten zoals opgenomen in de commerciële jaarrekening.

3 GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1

In geschil zijn de naheffingsaanslagen winstbelasting 2017 en 2018 nadat deze zijn verminderd tot een verschuldigde belasting van NAf 33.072 (2017) en NAf 265.287 (2018). Daarbij zijn de volgende vragen aan de orde:

I. kwalificeert belanghebbende als transparante vennootschap of wordt de transparante status verhinderd door het leerstuk van fraus legis;

II. indien belanghebbende niet als transparante vennootschap kan worden aangemerkt, verhindert dan een beroep op opgewekt vertrouwen het opleggen van naheffingsaanslagen voor de jaren 2017 en 2018;

III. indien naheffingsaanslagen kunnen worden opgelegd, zijn deze dan tot de juiste bedragen opgelegd.

3.2

Voor wat betreft vraag I neemt belanghebbende het standpunt in dat het beroep op het leerstuk van fraus legis faalt en dat zij derhalve als transparante vennootschap moet worden aangemerkt. De Inspecteur daarentegen verdedigt het standpunt dat de transparante status wordt verhinderd door het leerstuk van fraus legis.

Belanghebbende beantwoordt vraag II bevestigend en vraag III ontkennend. Voor wat betreft vraag III stelt belanghebbende dat de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld, omdat de Inspecteur bij het bepalen van de winst uit is gegaan van de (te hoge) commerciële winst, zonder rekening te houden met investeringsaftrek (2017 en 2018), een correctie in verband met herwaardering van onroerende goederen (2018) en dotaties aan de reserve algemeen risico (2017 en 2018). Rekening houdend met de hiervoor genoemde correcties dienen de belastbare winsten volgens belanghebbende te worden vastgesteld op NAf -/- 62.819 (2017) en NAf 537.897 (2018), hetgeen resulteert in een verschuldigd bedrag van NAf 118.337 (2018).

De Inspecteur beantwoordt vraag II ontkennend en vraag III bevestigend. Voor wat betreft vraag III heeft de Inspecteur aangegeven, zowel in het verweerschrift als ter zitting, dat hij vooralsnog uitgaat van de juistheid van de opgelegde naheffingsaanslagen winstbelasting, omdat hij tot dusverre het meer subsidiair door belanghebbende ingenomen standpunt niet heeft kunnen toetsen.

3.3

Voor de toepassing van het leerstuk fraus legis dient te worden voldaan aan het motiefvereiste (belastingbesparing dient het volstrekt overwegende motief te zijn geweest voor de gekozen opzet) en het normvereiste (doel en strekking van de wet zouden worden miskend indien belastingheffing achterwege zou blijven).

Tussen partijen is niet in geschil dat voldaan is aan het motiefvereiste.

3.4

Indien het Gerecht tot het oordeel komt dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als transparante vennootschap en het beroep op het vertrouwensbeginsel evenmin slaagt, zal het Gerecht een tussenbeslissing nemen en de zaak terugwijzen naar de Inspecteur om zich alsnog uit te laten over het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende, zo is ter zitting met partijen besproken.

4 BEOORDELING VAN HET BEROEP

5 KOSTEN VAN BEZWAAR, BEROEP EN GRIFFIERECHT

6 DE BESLISSING