Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21-12-2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:159, AUA2016H00011

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21-12-2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:159, AUA2016H00011

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
21 december 2016
Datum publicatie
19 april 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2016:159
Zaaknummer
AUA2016H00011

Inhoudsindicatie

Appellant heeft vrijstelling van invoer van verhuisboedel geclaimd voor een auto die hij meer dan 6 maanden vóór de emigratie naar Aruba had gekocht. Het Hof oordeelt dat de vrijstelling terecht is geweigerd: appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten minste zes maanden voor de verhuizing in zijn vroegere normale woonplaats is gebruikt. De auto was immers opgeslagen en appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto was verzekerd voor gebruik op de weg. Voorts maken de verklaringen van kennissen dat zij appellant in die periode hebben zien rijden in de auto de conclusie niet anders; misschien is de auto incidenteel gebruikt maar dat kan niet worden aangemerkt als gebruik zoals is vereist voor toepassing van de vrijstelling.

Uitspraak

Uitspraak

AUA2016H00011

Datum uitspraak: 21 december 2016

Gemeenschappelijk Hof van Justitie

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten

en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Uitspraak op het hoger beroep van

[ X ],

wonende te Aruba,

appellant,

tegen de uitspraak van, het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 1 juli 2015, BBZ nr. 2013/63619, in het geding tussen:

appellant,

en

de inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen,

verweerder .

1 Procesverloop

1.1.

Appellant heeft op 17 augustus 2011 aangifte gedaan van de invoer van een Oldsmobile Cutlass Supreme Convertible, bouwjaar 1994 (de auto).

1.2.

Appellant heeft op 26 oktober 2012 bezwaar ingediend tegen de afwijzing door verweerder bij beschikking van 26 september 2012 van zijn verzoek om restitutie onder toepassing van de vrijstelling van artikel 128, eerste lid, sub 8, onderdeel d, Landsverordening in-, uit- en doorvoer (LIUD) van 21 september 2011van de op die aangifte vermelde invoerrechten.

1.3.

Bij beschikking van 1 september 2014 heeft verweerder de onder 1.2 vermelde afwijzing gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Appellant is op 29 september 2014 daartegen in beroep gekomen.

1.5.

Op 3 maart 2015 heeft de Raad van beroep voor belastingzaken het beroep van appellant ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 juli 2015, BBZ nr. 2013/63619, is die uitspraak hersteld door het Gerecht. De beslissing in de hersteluitspraak is gelijk aan die van de Raad.

1.6.

Appellant heeft op 28 april 2015 hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft op 14 oktober 2015 een verweerschrift ingediend. Door appellant zijn op 23 september 2016 nadere stukken ingediend welke in afschrift aan de wederpartij zijn gezonden.

1.7.

Het Hof heeft de zaak ter zitting te Oranjestad behandeld op 4 oktober 2016, waar appellant, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerder, vertegenwoordigd door [ mrs. A ] en [ B ], zijn verschenen.

2 Feiten

2.1.

Door het Gerecht zijn de volgend feiten vastgesteld (in de uitspraak van het Gerecht is appellant aangeduid als belanghebbende):

“2.2. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn vanuit Canada verhuisd naar Aruba. Zij zijn op 14 mei 2013 ingeschreven in het bevolkingsregister van Aruba. Belanghebbende heeft de auto, een cabriolet, op 18 oktober 2010 gekocht met het oog op de verhuizing naar Aruba. De auto is op 20 oktober 2010 op zijn naam gezet. De auto heeft van 30 september 2010 tot 5 mei 2011 opgeslagen gestaan bij Y in Canada en is op of omstreeks 30 juli 2011 vanuit Miami verscheept naar Aruba.”

2.2.

Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan waaraan het nog toevoegt:

2.3.

Ter zitting van het Hof heeft appellant verklaard dat hij en zijn echtgenote in juli 2011 verhuisd zijn naar Aruba.

2.4.

In een schrijven met een dagtekening van 19 september 2001 [Hof: bedoeld zal zijn 19 september 2011] van appellant aan verweerder is, voor zover van belang, vermeld:

“Also, because in Canada, October was a month which was approaching the winter months, we left the vehicle (Hof: de auto) with [ Q ] in Hamilton to store it for the winter months. During the time it was with [ Q ] the vehicle was insured under their property insurance, so we didn’t insure it for the time it was in the storage unit as the car would have been insured under two different insurance companies. In the spring, when we took the vehicle out of storage we purchased insurance for this car with RBC Insurance Company.”

2.5.

Tot de gedingstukken behoort een invoice van [ Q ] Hamilton op naam van appellant waarop onder meer terzake de auto is vermeld “Description STORAGE FROM SEPT. 30,2010 TO MAY 05,2011”.

2.6.

In hoger beroep zijn door appellant, onder meer, een drietal verklaringen van bekenden van appellant overgelegd waarin – samengevat – is opgenomen dat zij enkele keren hebben waargenomen dat appellant (met zijn echtgenote) in de periode oktober 2010 - mei 2011 in de auto reed.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij het Gerecht is in hoger beroep in geschil of verweerder bij de uitspraak op bezwaar terecht heeft geweigerd toepassing te geven aan de vermelde vrijstellingsbepaling en aldus de afwijzing van het verzoek om restitutie van de voor de auto betaalde invoerrechten terecht heeft gehandhaafd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4 Het oordeel van het Gerecht

5 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing