Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 18-04-2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:145, AUA2017H00042
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 18-04-2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:145, AUA2017H00042
Gegevens
- Instantie
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum uitspraak
- 18 april 2018
- Datum publicatie
- 8 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:OGHACMB:2018:145
- Zaaknummer
- AUA2017H00042
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft als doel het herstel en behoud van monumenten op Aruba. Volgens de jaarrekening voor het jaar 2013 betreffen de activiteiten van belanghebbende voornamelijk het aankopen, restaureren en exploiteren van monumenten op Aruba alsmede het verlenen van financieringsfaciliteiten ter restauratie, instandhouding van gebouwen (monumenten), het verlenen van diensten op financieel en administratief gebied, alsmede het in het algemeen verwerven, beheren en beschikbaar stellen van geldmiddelen ten behoeve van bestedingen van herstel en behoud van monumenten op Aruba.
In geschil is of belanghebbende ondernemer is in de zin van de belasting op bedrijfsomzetten, en als dat het geval is of zij in aanmerking komt voor een vrijstelling, omdat zij heeft te gelden als culturele instelling. Als de vrijstelling van toepassing is, dan is het nog de vraag hoe groot de vrijstelling is.
Het Hof oordeelt dat belanghebbende moet worden beschouwd als ondernemer. Vervolgens oordeelt het Hof dat belanghebbende kan worden aangemerkt als culturele instelling en dat zij de vrijstelling deelachtig wordt. In geschil is vervolgens of de vrijstelling Afl. 250.000 per jaar of Afl. 250.000 per maand bedraagt. Het Hof oordeelt dat de vrijstelling per maand geldt.
Uitspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
gevestigd te Aruba,
appellante (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 22 maart 2017, BBZ nr. AUA201600150 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen in Aruba,
verweerder (de Inspecteur).
1 Procesverloop
De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 31 oktober 2015 een naheffingsaanslag belasting op bedrijfsomzetten (BBO) voor het tijdvak november 2013 opgelegd naar een (te betalen) bedrag van Afl. 500, alsmede haar een verzuimboete van Afl. 125 opgelegd.
Belanghebbende is op 6 november 2015 tegen de genoemde naheffingsaanslag en verzuimboete in bezwaar gekomen.
De Inspecteur heeft op 19 juli 2016 (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete zijn afgewezen.
Belanghebbende is op 14 september 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Ter zake van het beroep heeft het Gerecht een griffierecht geheven van Afl. 150.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerecht heeft op 22 maart 2017 het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de onder 1.2 genoemde uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 22 mei 2017 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van Afl. 300.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 20 oktober 2017 te Oranjestad, Aruba. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [ A ] en [ B ], alsmede namens de Inspecteur [ C ].
Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De door de Inspecteur voorgedragen pleitnota heeft als opschrift ‘Conclusie van dupliek inzake [ X ]’. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van een bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.2 Belanghebbende is opgericht in het jaar 1996 en heeft als doel het herstel en behoud van monumenten op Aruba. Volgens de jaarrekening voor het jaar 2013 betreffen de activiteiten van belanghebbende voornamelijk het aankopen, restaureren en exploiteren van monumenten op Aruba alsmede het verlenen van financieringsfaciliteiten ter restauratie, instandhouding van gebouwen (monumenten), het verlenen van diensten op financieel en administratief gebied, alsmede het in het algemeen verwerven, beheren en beschikbaar stellen van geldmiddelen ten behoeve van bestedingen van herstel en behoud van monumenten op Aruba.
Op de balans van belanghebbende is ultimo 2013 een bedrag van Afl. 11.683.612 aan materiële vaste activa opgenomen. Hiervan heeft een bedrag van Afl. 11.237.854 betrekking op gebouwen en verbouwingen. Belanghebbende had in het onderhavige jaar verhuuropbrengsten van zeven panden ten bedrage van Afl.1.254.778. In het jaar daarvoor waren de verhuuropbrengsten Afl. 1.054.278. Belanghebbende heeft vanaf het jaar 2009 geen subsidie meer ontvangen van de overheid. Jaarlijks wordt het exploitatieresultaat van belanghebbende toegevoegd aan de algemene reserve van belanghebbende. In de jaren 2012 en 2013 bedroeg de algemene reserve respectievelijk Afl. 5.519.756 en Afl. 5.763.993.”
In aanvulling hierop, stelt het Hof de volgende feiten vast:
Blijkens de balans per 31 december 2013 van belanghebbende zijn de materiële vaste activa – gebouwen en verbouwingen, terreinen, inventaris en vervoersmiddelen – gewaardeerd op een bedrag van Afl. 11.683.612. De renovaties en verbouwingen worden deels gefinancierd middels langlopende leningen. Per ultimo 2013 is een bedrag van Afl. 5.346.718 aan langlopende leningen gepassiveerd.
Een belangrijk deel van de onroerende zaken die eigendom zijn van belanghebbende, wordt verhuurd. In 2013 bedragen de huuropbrengsten Afl. 1.254.778. Sommige onroerende zaken worden aan de overheid verhuurd.
In 2013 is door belanghebbende een exploitatieresultaat behaald van Afl. 244.237, welk bedrag is toegevoegd aan de algemene reserve.
Tot 2009 heeft belanghebbende subsidie ontvangen van de overheid. Sedertdien is belanghebbende meer bedrijfsmatig gaan werken.
Voor de toepassing van de Landsverordening BBO (de LvBBO) heeft belanghebbende steeds nihil-aangiften gedaan. Op 31 oktober 2015 is aan belanghebbende voor het eerst een (naheffings)aanslag BBO opgelegd, over het tijdvak november 2013.
Mede naar aanleiding van de opgelegde naheffingsaanslag BBO over het tijdvak november 2013 heeft belanghebbende op 23 september 2016 de Minister van Financiën en Overheidsorganisatie verzocht om een vrijstelling van onder andere BBO met terugwerkende kracht tot 1996 voor de dan geldende situatie en voor de toekomst en om het aanhouden, temporiseren of stopzetten van de beroepsprocedure inzake onder andere BBO. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de Minister het verzoek aan diens adviseurs heeft verzonden, maar dat nog geen uitsluitsel is verkregen.
3 Geschil in hoger beroep
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is belanghebbende ondernemer in de zin van artikel 1, lid 1, van de Landsverordening BBO (LvBBO)? En bij een bevestigend antwoord:
II. Is de vrijstelling van artikel 12, lid 4, LvBBO van toepassing? Indien de vrijstelling van toepassing is:
III. Betreft de vrijgestelde bedrijfsomzet van maximaal Afl. 250.000 een maand- of een jaaromzet?
Belanghebbende beantwoordt vraag I ontkennend, en indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord, vraag II bevestigend. Ten aanzien van vraag III verdedigt belanghebbende dat de vrijgestelde bedrijfsomzet een maandomzet betreft. De Inspecteur beantwoordt vraag I bevestigend, vraag II ontkennend en verdedigt dat ten aanzien van vraag III bedoeld is om maximaal een jaaromzet van Afl. 250.000 vrij te stellen.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, alsmede hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.