Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 08-06-2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147, BON2016H00001, BON2016H00002 en BON2017H00001
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 08-06-2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147, BON2016H00001, BON2016H00002 en BON2017H00001
Gegevens
- Instantie
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum uitspraak
- 8 juni 2018
- Datum publicatie
- 8 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:OGHACMB:2018:147
- Zaaknummer
- BON2016H00001, BON2016H00002 en BON2017H00001
Inhoudsindicatie
In deze zaak spelen in wezen twee vragen: 1. Of de beroepen tegen uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen winstbelasting voor de jaren 2008 en 2009 ontvankelijk zijn en 2. Of de inspecteur bevoegd was om het door belanghebbende gedane tax holiday-verzoek af te doen, en als dat het geval is, of de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid stelt het Hof vast dat belanghebbende te laat beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen winstbelasting 2008 en 2009, maar dat dit komt omdat zij de uitspraken op bezwaar pas heeft ontvangen na overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat zij na de ontvangst van de uitspraken op bezwaar niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd alsnog beroep heeft ingesteld.
Ten aanzien van het door belanghebbende gedane tax holiday-verzoek oordeelt het Hof dat de inspecteur bevoegd was om het verzoek af te doen en dat de inspecteur het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat niet voldaan is aan de vereisten zoals bepaald in de Landsverordening ter bevordering van de bedrijfsvestiging en hotelbouw om in aanmerking te komen voor een tax holiday.
Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt volgens het Hof.
Uitspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ] N.V.,
gevestigd te Bonaire,
appellante (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 6 april 2016, BBZ nrs. 62591, 62592 van 2013 en 76417 van 2015 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen in Bonaire,
verweerder (de Inspecteur),
1 Procesverloop
Betreffende de zaak BON2017H00001
Belanghebbende heeft op 27 september 2007 een verzoek gedaan tot toepassing van de belastingfaciliteiten op grond van de Landsverordening ter bevordering van de grondontwikkeling (verzoek tax holiday grondontwikkeling).
Op 29 maart 2010 heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen afwijzend op dit verzoek beschikt.
Belanghebbende heeft op 13 november 2007 een verzoek gedaan tot toepassing van de belastingfaciliteiten op grond van de Landsverordening ter bevordering van de bedrijfsvestiging en hotelbouw (tax holiday verzoek). Op 9 oktober 2014 heeft de Inspecteur afwijzend op dit verzoek beschikt
Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van 9 oktober 2014 op 8 december 2014 bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
Met dagtekening 15 oktober 2015, ingekomen bij het Gerecht op 22 oktober 2015, is belanghebbende in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van het beroep heeft het Gerecht een griffierecht geheven van USD 30.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Betreffende de zaken BON2016H00001 en BON2016H00002
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 juni 2010 en 30 maart 2012 naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2008 en 2009 opgelegd, alsmede verzuimboetes.
Belanghebbende is op respectievelijk 23 augustus 2010 (voor het jaar 2008) en 8 september 2012 (voor het jaar 2009) tegen genoemde naheffingsaanslagen en verzuimboetes in bezwaar gekomen.
De Inspecteur heeft op 15 februari 2013 voor beide jaren (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar gedaan. Daarbij zijn de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de verzuimboetes vernietigd.
Belanghebbende is op 21 mei 2013 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Betreffende alle zaken
Het Gerecht heeft op 6 april 2016 het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tax holiday bedrijfsvestiging en hotelbouw ongegrond verklaard en het door belanghebbende ingestelde beroep met betrekking tot de naheffingsaanslagen winstbelasting 2008 en 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 18 mei 2016 hogere beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van appellante een griffierecht geheven van USD 60.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017 te Kralendijk, Bonaire. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, de gemachtigden, [ A ], [ B ] en [ C ] verbonden aan [ Q ], alsmede namens de Inspecteur [ D ] en [ E ].
Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten voor wat betreft de zaken BON2016H00001 en BON2016H00002. Met betrekking tot de zaak BON2017H00001 heeft het Hof de zitting geschorst om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen te bewijzen dat hij door de directeur-generaal van de Belastingdienst gemachtigd is om het door belanghebbende ingediende tax holiday verzoek af te doen. De Inspecteur heeft op 31 oktober 2017 ter zake nadere informatie verstrekt. Vervolgens is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, hetgeen belanghebbende heeft gedaan op 13 november 2017.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek in de zaak BON2017H00001 gesloten.
2 Feiten
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende is een in Bonaire gevestigde vennootschap die onder meer als doel heeft het ontwikkelen en exploiteren van onroerende zaken en goederen, hotels, bars, restaurants en appartementencomplexen.
Belanghebbende heeft in 2005 te [ Z ] een perceel grond gekocht met een oppervlakte van 1.548 m2. In de periode 2006-2008 heeft zij daarop voor een bedrag van Naf 5.899.394 ($ 3.280.021) een appartementencomplex gebouwd, bestaande uit 9 appartementen en 1 penthouse (bekend onder de naam “[ PB]”). Belanghebbende heeft ten behoeve van het project een bedrag van Naf 148.288
($ 82.382) aan personeelskosten gemaakt. Met de verkoop van het project heeft belanghebbende een positief resultaat behaald van Naf 1.046.472 ($ 581.373). Belanghebbende heeft na de ontwikkeling van het project en de verkoop van de appartementen geen nieuwe activiteiten meer ontplooid. Vanaf 2009 heeft belanghebbende geen aangifte loonbelasting meer gedaan.
Volgens het verzoek tax-holiday van 23 mei 2007 worden door middel van het project tussen 6 en 9 werkplaatsen aan Antilianen verschaft. In het verzoek van 13 november 2007 wordt een aantal genoemd van 10 werkplaatsen. In werkelijkheid heeft belanghebbende geen enkele Antiliaan in dienst genomen.
In 2007 heeft belanghebbende tevens een verzoek gedaan tot toepassing van de Landsverordening ter bevordering van de grondontwikkeling. Op 29 maart 2010 heeft de Gouverneur dit verzoek afgewezen met als motivering dat geen sprake was van een ‘groot perceel braakliggende grond’. Belanghebbende heeft daartegen geen bezwaar of beroep aangetekend.
Tot de stukken van het geding behoort een schriftelijke verklaring van [ H ] van 8 oktober 2015 met daarin opgenomen, voor zover hier van belang, de volgende tekst:
“Ten tijde van de aanvraag van de “tax-holiday” bekleedde ik de functie van minister van economische zaken en daarna als gedeputeerde van economische zaken van het eilandgebied Bonaire. Destijds heb ik en andere bestuurders met de heer [ M ], zijnde de directeur van [ X B.V.] [Hof: bedoeld zal zijn: N.V.), meerdere besprekingen gehad in zake het toekennen van de “tax-holiday” aan M&B Projectontwikkeling B.V. [Hof: bedoeld zal zijn: N.V.]. Aan hem is destijds door mij, uit hoofde van de functies die ik bekleedde, verklaard dat de “tax-holiday” zou worden afgegeven, omdat de activiteiten van [ X B.V.] [Hof: bedoeld zal zijn: N.V.] een bijdrage in het algemeen zouden leveren aan de economie van Bonaire en een toegevoegde waarde inhielden voor zowel de geprojecteerde duurzame economische ontwikkeling van Bonaire alsmede de arbeidsmarkt.
Uiteraard werd deze toezegging niet uitgesproken zonder een daartoe geëigende navraag te hebben gedaan bij de toemalige relevante bestuursfuctionarissen en een analyse te hebben gemaakt van de technische aspecten van de aanvraag.
Voorts verklaar ik dat tijdens de besprekingen die met Nederland zijn gevoerd ten tijde van de “ontmanteling” van de (voormalige) Nederlandse Antillen werd bevestigd, zijdens Nederland, dat de nog niet afgehandelde “tax holiday” aanvragen gerespecteerd zouden worden en positief afgehandeld, behoudens zeer uitzonderlijke en duidelijke gevallen van voldoende objectieve redenen tot weigering van de tax holiday.
(...)
Ik verklaar hierbij dat aan [X B.V. ] [Hof: bedoeld zal zijn: N.V.], gezien alle ontwikkelingen op staatkundige structuur nivo en de bijzondere kenmerken van het project, de ondubbelzinnige toezegging is gedaan dat aan haar de “tax-holiday” zou worden verleend.”
Ter zitting heeft [ H ] deze verklaring, in het kader van het getuigenverhoor, met woorden van dezelfde strekking herhaald.
Tot de stukken van het geding behoren tevens schriftelijke verklaringen van [ P ] en [ S ] over de wijze waarop tax-holidayverzoeken ambtelijk werden behandeld.”
3 Geschil in hoger beroep
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Was de Inspecteur bevoegd om het tax holiday verzoek af te doen?
II. Heeft de Inspecteur terecht het tax holiday verzoek afgewezen?
III. Zijn de naheffingsaanslagen winstbelasting voor de jaren 2008 en 2009 terecht niet‑ontvankelijk verklaard?
IV. Heeft belanghebbende in de zaak BON2017H00001 recht op een schadevergoeding?
V. Heeft belanghebbende in de zaak BON2017H00001 recht op een vergoeding van de kosten van bezwaar en een proceskostenvergoeding?
Belanghebbende beantwoordt de vragen I tot en met III ontkennend en de vragen IV en V bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, alsmede hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.