Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 07-01-2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:116, CUR2017H000156 t/m -159 en CUR2017H000161 en -162

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 07-01-2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:116, CUR2017H000156 t/m -159 en CUR2017H000161 en -162

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
7 januari 2019
Datum publicatie
17 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2019:116
Zaaknummer
CUR2017H000156 t/m -159 en CUR2017H000161 en -162

Inhoudsindicatie

Het Hof is van oordeel dat het Gerecht belanghebbende ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. De Griffie heeft het beroepschrift ten onrechte geweigerd. Als gevolg van die (onterechte) weigering zijn de beroepschriften te laat ingediend. Het Hof ziet in deze handelwijze van de Griffie een bijzondere omstandigheid waardoor het Hof de termijn voor het tijdig instellen van beroep niet verbindend acht. Het Hof oordeelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding met als gevolg dat belanghebbende geacht wordt ontvankelijk te zijn in diens beroepen. Het Hof verwijst de zaak terug naar het Gerecht voor de behandeling van het inhoudelijke geschil.

Uitspraak

Uitspraak

CUR2017H000156 t/m -159 en CUR2017H000161 en -162

Datum uitspraak: 7 januari 2019

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[ Belanghebbende ],

wonend te [Nederland ] (Nederland),

belanghebbende,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 6 oktober 2017 in de zaken BBZ nrs. CUR201600442 t/m CUR201600447 in het geding tussen:

belanghebbende,

en

de inspecteur der belastingen in Curaçao,

verweerder (de Inspecteur),

1 Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 10 juli 2015 over de jaren 2008 en 2009 aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ (de aanslagen) en boetes (boetebeschikkingen) opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft op 19 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen.

1.3.

Gedagtekend 23 december 2015 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan, gericht tegen de aanslagen en boetebeschikkingen, en de aanslagen en boetebeschikkingen gehandhaafd (de uitspraken op bezwaar).

1.4.

Op 24 februari 2016 zijn door de Griffie van het Gerecht de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar in beroep in ontvangst genomen. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van NAf 50 aan griffierecht voldaan.

De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Het Gerecht heeft in de uitspraak van 6 oktober 2017 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.6.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 29 november 2017 hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van NAf 200.

De Inspecteur heeft op 2 mei 2018 een verweerschrift ingediend.

1.7.

De zitting heeft plaatsgehad op 23 oktober 2018 te Willemstad.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, [ A ], alsmede, namens de Inspecteur [ B ].

1.8.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van een bij deze pleitnota behorende bijlage, zijnde een ‘CHECKLIST Curaçao: Beroepschriften inzake BELASTINGZAKEN’.

1.9.

Ter zitting zijn onder ede twee getuigen gehoord, te weten [ DW ], dochter van belanghebbende, alsmede [AF ], hoofd van de Griffie ten tijde van de indiening van het beroepschrift bij de Griffie van het Gerecht.

1.10.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, die alleen ziet op de ontvankelijkheid van belanghebbende bij het Gerecht, de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Op 23 december 2015 heeft de Inspecteur de uitspraken op bezwaar gedaan.

2.2.

Op 24 februari 2016 heeft (de Griffie van) het Gerecht het beroepschrift van belanghebbende ontvangen. Het beroepschrift heeft als dagtekening 15 februari 2016.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of het Gerecht belanghebbende had moeten ontvangen in zijn beroep tegen de uitspraken op bezwaar van 23 december 2015.

Belanghebbende beantwoordt genoemde vraag bevestigend. De Inspecteur geeft in zijn verweerschrift aan niet te kunnen beoordelen of het beroepschrift al dan niet verschoonbaar te laat is ingediend. Hij verzoekt evenwel in zijn Conclusie de uitspraak van het Gerecht te bevestigen en belanghebbende derhalve niet-ontvankelijk te verklaren.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4 Het oordeel van het Gerecht

5 Gronden

6 Beslissing